Gestoord heimwee

logo-idW-oud

 

GESTOORD HEIMWEE

Terug te keren naar de plek waar je geboren en getogen bent, heeft iets weemoedigs – weemoed om de kindertijd die voor altijd voorbij is. Pijnlijk is die weemoedigheid nauwelijks: het ‘voorbij’ wordt verzoet door de herinnering aan de momenten van geluk, het weerzien van de plekken waar dat geluk beleefd werd. In haar roman ‘Kindheitsmuster’ (‘Patronen van een jeugd’) vertelt de schrijfster Christa Wolf van een reis die zij in 1971 – samen met haar dochter, haar man en haar jongere broer – maakt naar haar ‘Heimatstadt’, het oorspronkelijk Duitse L.(andsberg a.d. Warthe), nu het Poolse G.(orzow Wielkopolski). Zij reist vanuit de DDR terug naar haar land van herkomst, het Duitse Rijk, waar zij in 1929 geboren werd en waar in 1933 het Nationaal-Socialisme aan de macht komt. De stad van haar jeugd blijkt nog zeer herkenbaar, ja het is al, nog voor zij het weerziet, in de herinnering tot in details present: ‘Het stenen afstapje … (… lager dan verwacht. Maar wie weet niet dat plaatsen uit de kindertijd de gewoonte hebben te krimpen?) Het onregelmatige baksteenplaveisel dat naar de deur van je vaders winkel leidt, een pad in het bodemloze zand van de Sonnenplatz. Het late middaglicht dat van rechts de straat binnen valt …’ (13). Alleen ‘het kind zelf’ (zij heet Nelly) ontbreekt, het kind dat daar is opgegroeid, als het kind van haar ouders, dat schoolging en speelde, hoorde wat de volwassenen zeiden en verzwegen. Naar dat kind gaat Christa Wolf op zoek en die zoektocht is pijnlijk. Zij stelt, ‘niet zonder ontroering’, vast dat de Sonnenplatz nog steeds zo heet (zij het in het Pools) en verheugt zich ‘over alles wat bruikbaar was gebleven, vooral wanneer het om namen ging’. Maar, gaat zij verder: ‘er was immers maar al te veel, namen als Adolf-Hitler-Strasse en Herman-Göringschool en Schlageterplatz, dat niet bruikbaar was geweest voor de nieuwe bewoners van de stad.’ Haar blijkt geen onschuldige herinnering gegund te worden: de straatnamen, de ouders, de onderwijzers, het zwembad (waar niet zomaar gezwommen maar ‘gedrild’ werd), het is allemaal verwikkeld in een geschiedenis die ‘ergens’ zonder Auschwitz niet gedacht (ook in de zin van ‘gedenken’) kan worden.

Zo wordt het ‘heimwee’ voortdurend gestoord door de pijn die dit ‘gedenken’ met zich mee brengt. ‘Wie zou niet heel wat overhebben voor een gelukkige kindertijd?’ (31), vraagt de schrijfster. Maar het lukt haar niet zo’n kindertijd ongebroken in herinnering te roepen. Juist de geluksmomenten maken bij nader inzien (terugzien) deel uit van wat eenvoudig gelukkig zijn niet toestaat. Het is er: ‘Glans en opgewektheid en harmonie, zo weldadig voor het geheugen’. En toch: ‘En toch zou je niet zomaar kruidenier Bruno Jordan, gesierd met de blauwe pet van de Marinesturm, willen laten verschijnen aan het bedje van zijn dochter Nelly, die uit haar middagdutje ontwaakt is en in een heuglijk gebeuren moet delen. Boven haar stralen de gezichten van haar ouders met de onbevangenheid van de onwetenden.’ (42) Want wat is dat ‘heuglijk gebeuren’ dat de ouders het kind willen meedelen, met een stralend gezicht? ‘Zie je wel! Nu doet jouw vader ook mee. Of: Zie je wel, nu horen wij er ook bij.’ (48) Bruno Jordan is lid van de NSDAP geworden.

Wat pijn doet is niet dit feit op zichzelf. Of beter: pijnlijk is niet zozeer dat de ouders nationaal-socialist waren. Zij werden het ook pas toen er niets anders meer opzat, zonder veel enthousiasme heb je de indruk. Want ‘op zichzelf’ had je dan eenvoudig afstand kunnen nemen, door een kloof gescheiden van wat hen ooit bewogen had. Pijnlijk is dat er veel voor te zeggen valt dat die ouders niet beter wisten. Want wat merkten zij van de ‘Machtergreifung ‘ en de daaropvolgende afschaffing van de democratie? ‘De beperking van bepaalde persoonlijke vrijheden (bij voorbeeld), die hun op 1 maart 1933 werd meegedeeld, zouden zij nauwelijks aan den lijve ondervinden, want ze hadden tot dusver geen publikaties gepland (persvrijheid) of aan massabijeenkomsten deelgenomen (vrijheid van vergadering): ze hadden daar nooit behoefte aan gehad’ (43). Juist dit begrip voor het ‘wir haben es nicht gewusst’ echter, dat het onmogelijk maakt je simpelweg te distantiëren, leidt tot een onbegrip dat begrepen wil worden. Vraag je: hoe heeft dat, wat gebeurd is, kúnnen gebeuren, dan stuit je onvermijdelijk op die betrekkelijke onschuld die schuldig maakte. Het is die schuldige onschuld, die onheilige naïveteit, die de moeder van ‘het kind’ na de oorlog tegen een uit het KZ bevrijdde communist laat zeggen: ‘Communist? Maar je kwam toch niet in het KZ, alleen omdat je communist was?’ Waarop de man antwoordt, wat voor de schrijfster, die zich herinnert, ‘een soort motto’ (311) wordt: ‘Waar hebben jullie geleefd.’ (45).

De titel van het boek ‘Kindheitsmuster’ is meerduidig, ‘patronen’ geeft maar één betekenis weer. Voor Christa Wolf is vooral de connotatie van ‘Muster’ in de zin van ‘monster’ (de ‘staal’ van een product) belangrijk – omdat dat ook met de monsterlijke ‘monsters’ kan worden geassocieerd, die het ‘gewone leven’ in Nazi-Duitsland perverteerden. De geluksmomenten die juist het ‘gewone leven’ te bieden heeft kunnen niet onverstoord genoten worden. Als de dochter de vraag stelt of ze nog langer zullen blijven (‘voor haar hoefde het niet’), dan begint de schrijfster ermee zich ‘Nelly’s malle geluksgevoel’ te herinneren – als haar lerares haar (het is 1943) de eervolle opdracht geeft de negenjarige zoon van een slager bijles te geven, en ‘de grote bos bloemen van de slagersvrouw – mager, blond, schuchter – toen haar zoon Klaus voor het examen was geslaagd’ (322). Maar deze zin, die het geluksgevoel als het ware bezegelt, wordt niet besloten met een punt, maar gevolgd door …. Want- hoor je de schrijfster denken- wat volgt zal toch weer onvermijdelijk een herinnering zijn aan het kwaad dat geschied is en dat zich niet meer laat wegdenken. Waarop zij zegt dat ook wat haar betreft de terugreis kan worden aanvaard: ‘Laten we vertrekken.’.

Vertrekken om thuisgekomen haar roman te gaan schrijven, de neerslag van een grondig gestoord heimwee. De roman verbindt dit met verwijzingen naar de actualiteit – toentertijd die van de oorlog in Vietnam en de putsch tegen Allende in Chili. In de hoop dat het niet langer verdringen van het verleden verhindert dat in het heden opnieuw de onschuld zegeviert die schuldig maakt. Wij kunnen, ‘sadder and wiser’, ook die hoop alweer verloren hebben. Wij kunnen ook ‘Kindheitsmuster’ herlezen. Om de betekenis te leren van een ‘gestoord heimwee’. En niet zo naïef te zijn te menen dat het daarbij om een Duitse ‘Sonderfall’ gaat. Toen ik jaren geleden Indonesië bezocht, kreeg ik daar de vraag: wat deed jouw vader in de periode van 1945-1949 (de tijd van de ‘politionele acties’)? Dat was het moment waarop ik wist dat ik mijn Nederlandse onschuld verloren had. Christa Wolf heeft haar roman ook voor ons geschreven.

Dick Boer

Christa Wolf, Kindheitsmuster, Berlin-Weimar 1976 (geciteerd wordt de Nederlandse vertaling: Patronen van een jeugd, Amsterdam 1990)