In de spiegel

logo-idW-oud

 

In de spiegel

Je kijkt in de spiegel om te weten hoe je er uit ziet.. Rimpeltje, haartje, puistje? Makkelijk te verhelpen. Of wil je weten hoe je er aan toe bent? De vraag komt op wat je er aan moet doen. ‘Want wie een hoorder is van het woord en niet een dader, die lijkt op iemand die het gezicht waarmee hij geboren is in de spiegel bekijkt. Hij heeft zichzelf namelijk wel bekeken maar hij ging weg en was meteen vergeten hoe hij eruit zag. Wie zich echter verdiept in de volmaakte Tora (Ps. 19:8) – die van de vrijheid! – en daarbij blijft, niet een vergeetachtig hoorder wordt, maar een effectieve dader, die zal gelukkig zijn (Ps. 1) in wat hij doet’(Jak. 1:23,24).

Beroemder nog is wat Paulus over kijken in de spiegel zegt: ‘Want nu zien wij nog in een spiegel, als in een raadsel, maar straks van aangezicht tot aangezicht’ (1 Kor. 13:12). Zou hij niet bedoelen: Dan zie je je gezicht zoals het werkelijk is? De antieke spiegel – eventueel van geplet zilver – was niet optimaal. Wat je er in ziet laat veel te wensen over. Zo’n spiegel biedt je een ‘raadsel’, onduidelijke contouren. Wat je te weten komt is ‘onvolkomen’; misschien beter te vertalen met ‘fragmentarisch’: typerend voor een oneffen antieke spiegel. Het vervolg kan deze lezing bevestigen: ‘Dan zal ik echt kennen, zoals ik ook (zelf) gekend ben’.

Of is er meer aan de hand en gaat het om de godskennis? In de NBV – Werk in uitvoering, 2000 – luidt de tekst: ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar dan zullen we oog in oog staan met God…maar dan zal ik volledig kennen, zoals God mij kent’. ‘Wazig’ lijkt mij niet zo goed, alleen al omdat het niet gaat om de kwaliteit van de spiegel zelf, maar om de kwaliteit van wat wij er in zien. Verder moet een corrector hebben opgemerkt: Jullie hebben God ingesmokkeld. Paulus noemt dat woord nu juist niet! Dat hebben de vertalers zich aangetrokken want in de definitieve versie wordt het: ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog’. Dat is niet erg begrijpelijk. Je kunt er wel uit opmaken dat de vertalers denken aan een toespeling van Paulus op een tekst uit het Oude Testament. In de Jabbokgeschiedenis zegt Jakob volgens de NBV, naar aanleiding van de naamgeving ‘Pniël’, ‘Aangezicht Gods’: ‘want ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven’. Dat is volgens mij geen gelukkige vondst. Ik prefereer: ‘Aangezicht Gods:… want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is gered’ (vgl 32:12). Als het juist is dat Paulus toespelingen maakt, is het dan niet veeleer op Mozes tegenover JHWH? ‘Van aangezicht tot aangezicht heeft JHWH met u gesproken …’(Deut. 5:4; Ex. 34:11 vgl. Mozes’ glanzende aangezicht in Ex. 34:29vv.). Misschien komt daar zijn uitdrukking ‘als in een raadsel’ wel vandaan: ‘Van mond tot mond spreek ik (JHWH) met hem, inzichtelijk en niet in raadsels en hij kijkt naar de gestalte van JHWH’ (Num. 12:8).

‘Oog in oog’ betekent volgens Van Dale: ‘recht tegenover elkaar staan, m.n. gezegd van tegenstanders of van onverwachte ontmoetingen’. Bij ‘van aangezicht tot aangezicht’ zegt het woordenboek : ‘in persoonlijke, (onontkoombare) ontmoeting’. Het laatste lijkt mij treffender dan het eerste als vertaling van Paulus’ zinsnede. Als een vertaling de mogelijke uitleg van de grondtekst moet bewaren is ‘oog in oog’ ook minder gelukkig. Het eventuele ‘spiegeleffect’ van gezicht tegenover gezicht verdwijnt. Het normale Nederlands ‘in de spiegel kijken’, moet in de vertaling toch maar opgeofferd worden om de meerduidigheid te handhaven: Nu zien we nog in een spiegel – onduidelijk, in een raadsel – maar dan (zien wij) van aangezicht tot aangezicht. Onszelf? God? Niet invullen wat de apostel niet invult en er bij denken: dit is vast theantropologie!

Karel Deurloo