Allocutio promovendi

logoIdW

 

ALLOCUTIO PROMOVENDI

Vaše Magnificence, Spectabiles, váženi hosté,

In de winter van 1980/81 werd ik door Hebe Kohlbrugge – doctor h.c. van deze universiteit – naar Praag gestuurd. Zij had ervoor gezorgd dat in die jaren Europese academische contacten met (vooral) geïsoleerde dissidenten van Charta ‘77 intact bleven en voortgezet werden.

Ik zou een zekere Jakub Trojan ontmoeten bij het metrostation Museum. Hij diende mij aan iets onopvallends en toch bijzonders te herkennen: Er was afgesproken dat ik een Biblia Hebraica onder de arm zou dragen.

Welnu, in Praag is dat bijna 30 jaar lang mijn herkenningsteken gebleven. In kringen van dissidenten – protestanten, joden en katholieken – herkenden wij elkaar bij het lezen van de Hebreeuwse tekst.

Nadat Martin Prudky bij ons aan de Universiteit van Amsterdam een jaar gestudeerd en de Biblia Hebraica eveneens in het hart gesloten had, werd hij docent Hebreeuws hier aan de theologische faculteit van de Karelsuniversiteit. In de tijd dat ik jaarlijks als ‘toerist’ naar Praag kwam, lazen we met zijn leerlingen illegaal Genesis bij studenten op kamer.

Nog vóór de val van de Muur ontmoette ik de oudtestamenticus Jan Heller op zijn kamer aan de faculteit; met het oog op de politie kwam de Tanach-leesgroep daar overigens op zaterdag bij elkaar. Zo werd evenwel toch het fundament gelegd voor het internationale Colloquium Biblicum, dat Martin Prudky en ik na de val van de Muur organiseerden. Het bestaat tot op de dag van vandaag.

De 17de november gedenken wij vandaag ook vanuit een theologisch perspectief. Het was een moment waarop de Godsnaam voor ons ongrijpbaar maar toch ook onmiskenbaar knisterde.

De Godsnaam, het tetragrammaton, dat wij niet uit kunnen en mogen spreken! Het grote geheim van het Oude Testament! De witte, open plek in de tekst, die wij niet in mogen vullen.

Het is zoals de grote schilder Kandinsky het deed. Op zijn schilderijen liet hij altijd een klein stukje van het schilderdoek vrij. Het geheel was een levendig feest van kleuren, maar één plek bleef altijd onbeschilderd. Hij zei: “Ik voel het steeds sterker, in ieder werk moet een lege plek blijven, d.w.z. niet vastleggen.”

Op een nog indrukwekkender manier gebeurt dat in bijbelse vertellingen, visioenen en liederen. Wie iets wil weten over het tetragram JHWH, over deze lege plek, die moet de verhalen – vooral die uit Exodus – horen. De Naam wordt verteld, de Naam wordt gezongen. Wie dat niet hoort, weet niets van de Naam.

Eén keer mocht ik op een Duitse Kirchentag spreken over het thema: “God heeft een Naam”. Maar: nee! Ik moest vanuit de Hebreeuwse Bijbel iets anders zeggen, namelijk: “De Naam is God”. Het principe van de ‘Bijbelse theologie’ is dat het woord Elohim, ‘God’, epitheton ornans is bij de Naam JHWH, die wij – zo hebben wij het van joden geleerd – aanduiden met Adonai, ‘Mijn Heere’. Er zijn vele goden en vele machten; er is god, maar JHWH ‘is’ er niet.

Monotheïsme is niet iets bijzonders, maar de Biblia Hebraica, die ik als ik naar Praag kom, altijd met me meedraag, leert: Sjema Jisrael … Hoor Israel, JHWH is onze God, JHWH is één. Je kunt ook zeggen: JHWH alleen en anders geen.

Als Mozes met deze Naam bij Farao in Egypte komt, zegt Pharao: “JHWH? Die ken ik niet!” Zo is het ook in onze tijd. Van god weet ieder mens, of hij in hem gelooft of niet. Schepper, Natuur, Universum, het Al … denkt men meestal. Maar JHWH, de God van de emancipatie, daarvan heeft men – soms ook in de kerk – nog nooit gehoord. Daarvoor moet je leren de Biblia Hebraica te lezen.

Het thema van het volgende Colloquium Biblicum in Praag ligt op deze lijn: JHWH, God en de goden. Het zal gaan – niet om het Bestaan van God maar – om het geschieden van de Naam.

Natuurlijk: godsdienstwetenschappelijk gezien wisten wij al lang iets over God en Naam; dat was echter abstracte kennis over een zaak, die ver weg is in tijd en ruimte. Als actualiteit en realiteit hebben we het pas – of opnieuw – in de vorige eeuw ontdekt.

Theologie kan nooit volledige duidelijkheid brengen in datgene waar zij zich mee bezighoudt. Omdat zij van meet af aan een bijbelse vertelling met open plekken erin opnieuw ter sprake moet brengen. Zij is met deze lege plek op de toekomst aangewezen. De onuitsprekelijke Naam maakt de Biblia Hebraica tot een weerbarstig boek.

JHWH, “Hij zal er zijn”, verrassend, emancipatoir, deze Naam vraagt om een leven in de verwachting; rabbijnen gebruikten als aanduiding voor deze principi‘le leegte soms de term maqom, ‘plaats’ of ‘plek’ (een ‘’). Zij zeggen: Hij is de plaats van de wereld, maar de wereld is niet zijn plaats. Miskotte bood de omschrijving: Hij is zonder grond in ons midden.

Het is het geheim van het O.T., dat het N.T. pas begrijpelijk maakt. De eerste bede van het Onze Vader “Uw Naam worde geheiligd” betekent allereerst en allermeest – niet dat mensen de Naam moeten heiligen; ja, dat óók, maar – “Heilig Gij uw Naam!”

Ik ben in Praag graag aan de Biblia Hebraica te herkennen geweest. Allereerst in kringen van dissidenten, van Trojan (mijn vereerde promotor), Balaban en Machovec. Dan aan de faculteit, waar ik les gegeven, maar ook zo vaak gekrŽgen heb, in het bijzonder van Jan Heller, moge zijn gedachtenis tot zegen zijn. Praag is een deel van mijn leven geworden. Dat ik daabij ook nog met een doctoraat geëerd word, roept bij mij een tekst uit het Oude Testament op: liphne kabod ‘anawah (“Voor de eer komt de bescheidenheid” [Spreuken 15:33]).

Dixi.

Uitgesproken in het Karolinum op 19 november 2009, Karel Deurloo

Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Oude Testament en hoogleraar Bijbelse theologie