J. van Dijk Mzn – Een gedreven man met singuliere gaven

logoIdW

J. VAN DIJK Mzn – EEN GEDREVEN MAN MET SINGULIERE GAVEN

Onderstaand artikel is op verzoek geschreven. Een lezer die mijn artikel over Von Zinzendorf las zag overeenkomsten tussen de graaf en J. van Dijk, de boerenzoon uit Tzum bij Franeker. Bij beiden worden we in ieder geval getroffen door zendingsijver en oecumenische gezindheid. Maar er zijn nog meer overeenkomsten te noemen.

Dr. G.A. Wumkes schreef de biografie van Van Dijk, Leven en Levenswerk van J. van Dijk Mzn, eerste druk 1917 en tweede vermeerderde druk 1958.

Om zich te onderscheiden van de velen met de naam J. van Dijk wilde hij door het leven gaan als J. van Dijk Mzn. Zijn vader heette Melle. Op 15 april 1830 werd Jan van Dijk geboren op een boerderij in Tzum, het dorp met een kerktoren die hoog is door een uitzonderlijke lange spits. Het gezin was hervormd maar ging om de moderne prediking van die tijd te ontwijken naar diensten van de afgescheidenen. Jan was een tijdje boer en zat onder de koeien, maar zag dat niet als zijn levensroeping. Hij ging in de leer bij een afgescheiden predikant en maakte zich eigen wat een predikant dient te weten, inclusief de talen. Niet langs de reguliere weg werd hij predikant maar anders, wegens ‘singuliere gaven’. En een predikant met singuliere gaven is hij geweest. Op 3 oktober 1862 werd hij beroepen door de Chr. Afgescheiden gemeente van Doetinchem die samenkwam in een gebouw aan de Heezenpoort. Het was een kleine gemeente, bestaande uit enkele tientallen kleine boeren, dienstboden. klompenmakers e.d. Van Dijk is deze gemeente heel zijn leven trouw gebleven en de gemeente haar predikant. Evenals Von Zinzendorf in zijn tijd wist ook Van Dijk door zijn inspirerend en stimulerend optreden de gemeente steeds meer haar opdracht in de wereld te leren verstaan en haar te betrekken bij het werk dat hij opzette. De gemeente was hem niet te klein, maar wel het kerkverband. Hij ging ook voor in diensten buiten de kring der afgescheidenen. Toen hij was voorgegaan in de Engels Presbyteriaanse kerk te Rotterdam protesteerde de afgescheiden gemeente aldaar. Van Dijk bleef doorgaan. Toen hij tijdens een evangelisatiecampagne voorging in bidstonden en kerkdiensten door heel Nederland regende het protesten. Wel moet gezegd worden dat er in de kring der afgescheidenen mensen waren die het voor hem opnamen. Onder hen was de wijze ‘vader’ Brummelkamp. Het bleef niet bij protesten. Op 21 juni 1868 werd Van Dijk afgezet als Chr. afgescheiden predikant door de synode van Middelburg. Bij de afgescheidenen werden geen gezangen gezongen, maar de Doetinchemse gemeente besloot in 1865 de gezangenbundel voor kerkelijk gebruik in te voeren. Opzien baarde ook een preek waarin hij zich keerde tegen de slavernij en de vrijlating van de slaven bepleitte in de Nederlandse kolonies.

Van Dijk zag in dat het zendingswerk en de vernieuwing van het kerkelijk- en volksleven alleen verwerkelijkt kon worden via de hervormde kerk; daarom verzelfstandigde hij zijn miniatuurgemeente tot de ‘Nederlandse Hervormde zendingsgemeente’. De naam was een program. Met de zending werd begonnen in Doetinchem en omgeving. De mensen en de omstandigheden waren primitief en men was het heidendom nog niet helemaal te boven gekomen. Er moesten scholen komen, in Doetinchem en omgeving, en de scholen kwamen er. Daarvoor was geld nodig, veel geld. En dat geld kwam er. Van Dijk zette netwerken op en wist steeds meer mensen te betrekken bij zijn werk. Vooral onder de Reveilmensen waren vele milde gevers, Groen van Prinsterer voorop. De eerste die de weg baande tot het verkrijgen van geld was J.H. Gunning jr. Zijn donatie liet hij vergezeld gaan van een pak met exemplaren van zijn brochure Een woord tot de Christelijke gemeente over het schoolonderwijs (1863), door Wumkes een ‘uitnemende brochure’ genoemd. Gunning volgde het zendingswerk met grote belangstelling. Toen hij later hoogleraar was in Amsterdam leidde hij daar de zaterdagavond-bidstonden met studenten die op ‘Ruimzicht’ waren geweest, want naast het werk in en voor de omgeving wilde hij ook bezig zijn voor de kerk in haar geheel en wel via de opleiding tot predikanten. Uit ervaring wist hij dat onder boeren en middenstanders veel talent te vinden was dat echter ongebruikt bleef omdat door gebrek aan geldelijke middelen of door onoverbrugbare geografische afstanden de noodzakelijke vooropleiding niet gevolgd kon worden. In Doetinchem moest het mogelijk worden dat daar jonge mensen onderdak zouden vinden om een gymnasiale opleiding te volgen. Eerst werden de kwekelingen ondergebracht bij particulieren, later in een eenvoudig internaat en nog weer later in het ‘majesteitelijke verblijf’ Ruimzicht zoals bovengenoemde lezer het noemde. Van Dijk beschikte over een groot organisatievermogen naast overtuigingskracht om mensen met zijn organisatie mee te krijgen. Op 18 augustus 1867 werd de Vereniging tot bevordering van de inwendige zending opgericht. Door deze vereniging kon het werk in stand worden gehouden. Maar altijd was er die kleine gemeente. Zowel bij Von Zinzendorf als bij Van Dijk was er de gemeente en om die gemeente groeide het werk. Zo werd die gemeente een gemeente ‘met bijzondere opdracht’. Tijdens het leven van Van Dijk waren vele latere predikanten op Ruimzicht geweest en zij bleven een band houden met Ruimzicht en met de zendingsgemeente die in 1881 de beschikking had gekregen over een Kapel. Tekenend is, dat de afgestudeerde theologen die via Van Dijk hun opleiding hadden kunnen volgen, altijd hun ‘tweede voorstel’ kwamen doen in de Kapel.

Naast Ruimzicht (een naam die ook de tegenstelling tot ‘engzicht’ tot uitdrukking brengt) werden in de universiteitssteden ook studentenhuizen gesticht. Voor de studenten had Van Dijk een beurzenstelsel ontworpen.

Verder dan Doetinchem, verder dan Nederland reikte de blik van Van Dijk. In 1890 vroeg hij een miljoen gulden – een astronomisch bedrag – om daarvoor 100 zendelingen en 100 artsen naar Indië te zenden.

Bij de vestigingen van Von Zinzendorf, bijvoorbeeld op het Broeder- en Zusterplein in Zeist, valt een voornaamheid op en in het optreden een geestesadel. Die voornaamheid en geestesadel vinden we eveneens bij Van Dijk. Hij vond dat wat wij doen in naam van de Heer kwaliteit en karakter moet hebben. Ruimzicht was bewust ruim en royaal en niet ‘ goedkoop’.

Op 15 januari 1909 kwam een einde aan het aardse leven van een gedreven man. Kort voor zijn sterven zei hij dat het zijn wil was geweest ‘de gemeente te laten zien dat de Heiland zijn woord bevestigt, opdat zij mocht komen tot hoger en beter geloof in Hem, die haar Hoofd en Heer is’. Van Dijk was in zijn leven een de Heer verachtende geweest en het was zijn wens ‘om deel te hebben aan de parousie van de Heer’. Die wens werd niet vervuld. Met zijn leven en handelen liet hij zien dat de echte eschatologie ons niet vervreemd van het leven hier en nu. Op zijn grafmonument staan onder andere de woorden van de zo royale Heer Jezus gegrift die hij zo vaak had geciteerd: ‘Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed’.

Na zijn dood ging het werk verder, want het was duurzaam. Dat Doetinchem in de jaren ’50 van de vorige eeuw werd verlaten heeft menigeen niet op prijs gesteld. De zendingsgemeente werd opgeheven, de Kapel kwam in het bezit van de baptisten en het gebouw Ruimzicht werd een viersterrenhotel. Op het ogenblik is het adres van Ruimzicht Cornelis Houtmanstraat 2 te Utrecht. Dat is al sedert jaar en dag ook het adres van de Bond van Nederlandse predikanten.

M.G.L. den Boer

14 mei 2011