J.H. Gunning over de verbeelding

logo-idW-oud

 

J.H. GUNNING OVER DE VERBEELDING

We spreken over ‘dichterlijke verbeelding’ en dan ligt het woord verbeelding dicht bij inspiratie of verlichting. Als er wordt gezegd: ‘Wat een verbeelding heeft die man (vrouw)’, dan is de kans groot dat we te maken hebben met een verwaand type. Iemand met een levendige verbeelding is zelden saai. Verbeeldingskracht is in het leven onmisbaar en dankbaar mogen we zijn voor de scheppende verbeeldingskracht van dichters en schrijvers. Bij de uitspraak: ‘Dat is louter verbeelding’ weet je dat gedacht wordt aan waan, aan een valse voorstelling. Bij het kleinerend gebruik van het woordje ‘maar’ – ‘Het is maar verbeelding’, wordt de zogenaamde werkelijkheid hoger en anders gewaardeerd. In onderstaand artikel wordt verbeelding in positieve zin gebruikt.

J.M. den Uyl en zijn politieke vrienden wilden de verbeelding aan de macht hebben en Okke Jager was er op uit de verbeelding aan het woord te laten. Voor Sartre was de verbeelding niet een empirische kracht welke gevoegd wordt bij het bewustzijn, maar het geheel van het bewustzijn als het zijn vrijheid verwerkelijkt.

In een lezing liet ook Gunning zich uit over de verbeelding. De lezing werd gehouden op 17 februari 1887 in de Torenstraat te ’s-Gravenhage. Hij was die dag uit Amsterdam gekomen waar hij hoogleraar was. Het merendeel van de aanwezigen zal hij hebben gekend, want hij was van 1861 tot 1882 predikant in Den Haag geweest.

De titel van de lezing, die in handschrift bewaard is gebleven, was ‘Het zien van de heerlijkheid Gods’. Begonnen werd met het lezen van Handelingen 7, 54-56 waar vermeld wordt dat Sefanus, vol van de heilige Geest, de ogen ten hemel sloeg en de heerlijkheid Gods zag en Jezus, staande ter rechterhand Gods. En Stefanus zei wat hij zag ten overstaan van mensen die hem bedreigden.

Direct na het gelezene zei Gunning: ‘Hoe, op welke wijze dat geschiedde, wordt niet verteld en wij zullen ons daarin ook niet verdiepen’. Dat zien van de heerlijkheid Gods was voor Stefanus evenwel ‘een heerlijke sterking in de nood’. Er was ‘een opening van het oog der ziel’, en dat was geen misleiding van de zinnen. De zinnen zwijgen juist, maar dan werkt wel de fantasie, de verbeelding. In zijn lezing gebruikte Gunning afwisselend de woorden ‘verbeelding’ en ‘fantasie’.

Je hoort zo vaak zeggen: ‘Het is maar verbeelding’, maar Gunning vond dat je dat maar niet te gauw moest zeggen; de verbeelding werd door hem bijzonder gewaardeerd. ‘Maar de verbeelding is een van de kostelijkste gaven Gods. De verbeelding van de mens is in de grond altijd werkzaam; zuiver afgetrokken gedachten hebben wij nooit, hetgeen wij denken vatten wij altijd onder zekere vormen, geheel zonder fantasie zijn wij nooit.’

Gaven kunnen worden misbruikt, ook de kostelijkste gaven. De verbeelding, de fantasie kan in dienst staan van de leugen, van de hoogmoed, van allerlei verkeerde neigingen; ‘dan misleidt ze de mens, maar overigens is zij een van de heerlijke gaven van onze geest’.

Gunning verbond verbeelding met profetie. ‘De profeten werden in hun visioenen door de Geest aangeraakt in hun fantasie. Zij verbeelden zich niet iets, maar het is God, die iets in hen beeldt.’ Zo is ook de Openbaring van Johannes beeld. De Heer toont zijn dienstknecht de dingen die zullen geschieden. En dat gebeurt in visioenen. Zulke visioenen zijn geen misleiding, maar ‘heilige waarheid’ in beelden.

Stefanus zag wat geen ander zag, ‘het ging innerlijk in hem door’. Dat betekent niet: hij verbeeldde het zich maar, de Heer gaf hem dat beeld en zo ‘werd hij in de hoogste waarheid ingeleid’.

Er kan bij ons een wilde verbeelding zijn of een mateloze verbeelding. ‘Onze verbeelding moet onder de tucht van de heilige Geest staan. Hier is een fijne grenslijn die licht overschreden wordt’.

De verbeelding van het visioen, waarvan bij Stefanus sprake is, openbaart juist de allerhoogste en heiligste waarheid, want hij zag Jezus, staande ter rechterhand Gods. ‘Wat Stefanus zag, wat Jezus zelf, de verheerlijkte Heiland, hem, gelijk later Paulus, te zien gaf in zijn geheiligde verbeelding’, dat sterkte hem tegen de woede van de meute.

Soortgelijke ‘opheffing’ is er bij de apostel Paulus. Hij werd opgetrokken in de derde hemel. Er was daar ook de verbeelding in een visioen. Maar zoals ons weten en kennen nog ‘stukwerk’ is, zo is het ook bij de aanschouwing. Zij werd weer weggenomen. Het was een ‘lichtblik’, ‘een profetie van de aanschouwing van aangezicht tot aangezicht, welke ons is beloofd’.

Bij stervenden – aldus Gunning – kunnen er ‘dergelijke wegschuivingen van het gordijn’ zijn. Dat beeld van het gordijn vinden we ook bij Jan Luyken (‘alsof men een gordijn verschoof’) en bij Lewis Carroll in zijn paasbrief aan alle kinderen die van Alice houden. Het is donker, maar buiten is het al licht. Alleen het gordijn moet nog weggeschoven, dan zie je het licht.

Gunning besefte dat hij door te spreken over wegschuivingen van het gordijn bij stervenden verkeerde gedachten kon oproepen. Heel pastoraal zei hij dat hij gemeenteleden op verschillende wijze had zien sterven. ‘Welbevestigde christenen hetzij gevoelloos weggenomen of door pijn overmand, geheel buiten de gelegenheid om een getuigenis af te leggen’. Hij voegde daar onmiddellijk aan toe: ‘Wij zijn overtuigd dat zij bij de Heer zijn; naar de laatste ogenblikken beoordelen wij de gehele toestand niet – voor zover men de innerlijke toestand al kan beoordelen’.

Gunning ging in tegen de gedachtegangen van vele christenen uit zijn tijd met een te grote aandacht en waardering voor laatste woorden. Dat deed nog veel meer een andere pastor en prediker, John Donne, een man met een rijke verbeeldingskracht. In preken had Donne vaak gezegd, dat de wijze waarop een mens sterft, niets zegt over zijn eeuwige staat en stand voor God. In zijn laatste preek, Death’s Duel, ging Donne daar nog eens uitvoerig op in. ‘Make no ill conclusions’, trek geen verkeerde conclusies, horen we telkens. Geen verkeerde conclusies bij iemand die angst heeft om te sterven, want ook onze Heer kende de doodsangst. Geen verkeerde conclusies bij de dood van een misdadiger, want Christus is de dood van een misdadiger gestorven. Geen verkeerde conclusies bij iemand die plotseling sterft, zonder dat hij in de gelegenheid was zich voor te bereiden. Geen verkeerde conclusies bij iemand die op zijn sterfbed woorden spreekt van twijfel en wantrouwen in de barmhartigheden van God, want niet door een laatste woord of een laatste snik wordt de ziel gekwalificeerd.

Uit de lezing uit 1887 heb ik slechts een klein gedeelte uitgelicht, het gedeelte over de verbeelding. Gunning zei veel meer. In deze lezing citeerde hij Oetinger en verwees hij naar twee werken (Kings and Prophets en Social Morality) van F.D. Maurice (1805-1872) die hij als een van zijn leermeesters beschouwde en wiens invloed hij heeft ondergaan. Voor de Nederlandse vertaling van Social Morality schreef hij in 1890 de ‘Voorrede’. Hij schreef onder meer: ‘In warmte van geloof, adel van gezindheid, diepte van kennis, fijnheid van oordeel en gevoel, laat hij zich het best met onze ontslapen Ch. de la Saussaye vergelijken’. Hij gevoelde grote dankbaarheid voor Maurice en in een noot schreef hij dat hij had getracht diens hoofdgedachten te ‘doen kennen in een geschriftje Wat is geloof?’. Dat ‘geschriftje’ (1887) beleefde verscheidene herdrukken.

Ergens – ik weet niet meer waar – schreef Gunning: ‘Stel je voor dat we ons alleen maar verbeelden, dat we er zijn!’ Wat een verbeeldingskracht.

M.G.L. den Boer