Ontmoetingen met Ernst Beker

logo-idW-oud

 

ONTMOETINGEN MET ERNST BEKER

Al vroeg op zondagmorgen 12 maart hoorden mijn vrouw en ik voor de radio dat op de Julianalaan in Bilthoven bij een brand in een alleenstaande villa een bejaard en hulpbehoevend echtpaar was omgekomen. Onmiddellijk dachten we aan Ernst en Josine Beker. Ik belde zijn nummer, maar de verbinding was verbroken. Ik was van plan hem maandag op te bellen om hem te vertellen dat er een proefschrift over Gunning en de theosofie van L. Mietus was verschenen. Ik wilde zondagmiddag in het proefschrift lezen om hem iets te kunnen vertellen. De verbinding kwam niet meer tot stand en van lezen in het proefschrift op die zondag kwam niets. In de loop van de morgen was er zekerheid gekomen. Wat we vermoedden bleek afschuwelijke werkelijkheid te zijn.

Op de rouwcirculaire en in de orde van de herdenkingsdienst in de Janskerk staan de woorden: ‘De echte vrijheid wordt beheerst door de liefde. En is liefde’. Voor J.H. Gunning jr. waren de woorden ‘liefde’ en ‘vrijheid’ de mooiste uit onze taal. Volgens hem kon er noot een ‘teveel’ aan liefde en vrijheid zijn, wel kan er een verkeerd besef van zijn en kan er misbruik van gemaakt worden. Ernst beaamde dat ten volle. Als motto van zijn dissertatie Libertas – een onderzoek naar de leer van de vrijheid bij Reinhold Niebuht en bij Karl Barth (1958) koos hij de woorden van Barth: ‘Ich wollte wohl, es dürfte mir…gelingen, Ihnen dieses viel missbrauchte und doch edelste Wort Freiheit wieder lieb zu machen’. Dat is wat ook Ernst wilde.

Op de middag van zondag 12 maart, denkend aan Ernst en Josine, kwamen mij ineens de woorden te binnen van een gezang uit de bundel van 1938 dat begint met de woorden: ‘Mijn God, ik weet wel, dàt ‘k zal sterven’. Het is een lied van Benjamin Schmolck (1672-1737) en het werd vertaald door E.L. Smelik. Ik heb het lied misschien één of twee keer laten zingen in mijn eerste gemeente en er verder niet meer aan gedacht. En nu herinnerde ik me het lied en stonden die woorden in mij op. De ‘ik’ uit het lied weet veel niet. Hij weet niet wanneer en waar hij zal sterven. Ook weet de ‘ik’ niet hoe hij zal sterven. Als dat is erkend, komt de regel: ‘langs vreemde wegen gaat de dood’. De laatste woorden uit het lied zijn: ‘Is Hij (Christus) nabij, ’t is alles goed, / hoe, waar, wanneer ik sterven moet’. Ik vond (en vind) die woorden troostrijk. Christus was ook 12 maart Ernst en Josine nabij, en anders nabij dan de vlammen en de rook.

Ernst en ik hebben elkaar veelvuldig ontmoet, vooral toen hij met Josine en zijn dochter Diekje woonde in dat hoekhuis op de Maliebaan. Ik herinner me nog dat ik hem voor het eerst in levenden lijve zag. Dat was op een synodevergadering in het begin van de jaren ’60 waar hij hartstochtelijk pleitte voor de oecumenische beweging. En hij kon hartstochtelijk spreken en preken; hij gaf zich dan helemaal en het schuim stond hem soms op de lippen. Later nam hij contact met me op toen ik in het kerkblad ‘Hervormd Utrecht’ (met Josine zat ik een aantal jaren in de redactie van dit blad) een serie artikelen schreef over de ethische predikant en Kierkegaardkenner G.J. A. Jonker. Van het een kwam het ander en we raakten bevriend. Gemeenschappelijk hadden we de liefde voor de ethischen en de ethische theologie van Gunning en D. Chantepie de la Saussaye. Ernst kon kostelijk vertellen over het ethische milieu van zijn jeugd op de pastorie en de predikanten die over de vloer kwamen uit de Achterhoek, met humor maar ook met een vleugje weemoed. In die tijd was het beetje roddel nog hoogstaand.

Er waren korte en lange ontmoetingen. Bij de lange schreven we onder meer de artikelen over Gunning in dit tijdschrift en ons boekje. Maar we hadden het werkelijk niet alleen over theologie. Dat vonden we beiden veel te vermoeiend en te beperkt. We spraken veel over literatuur. Ernst hield veel van Shakespeare en wist veel van zijn werk. En beiden lazen we graag en veel Engelse en ook wel Amerikaanse detective- en spionageromans. Even kwam hij bij ons langs als hij zijn hond uitliet. Hij bracht dan verslag uit van wat er die dag aan de faculteit, eerst in Utrecht, later in Amsterdam was gebeurd. En er gebeurde veel, want waar Ernst was, gebeurde altijd wel wat. Het kon ook zijn dat we in geuren en kleuren het verslag te horen kregen van een voetbalwedstrijd van FC Utrecht, niet zozeer het verloop van de wedstrijd, maar meer de contacten met zijn voetbalmaatjes. Of hij was met Josine naar de schouwburg geweest. Geen stuk van Shakespeare werd overgeslagen.

Omdat het Pasen wordt, wil ik een paar gedeelten citeren uit de paragraaf over ‘De triomf bij Barth’ in zijn dissertatie. Bij Barth is de grond van de toekomstverwachting de verschijning van Jezus Christus, de Opgestane, en de ontmoetingen met de zijnen in de veertig dagen tussen Pasen en Hemelvaart. ‘Met deze veertig dagen is in diepste zin een einde aan deze aeon gemaakt. Er is een beslissing van Godswege gevallen, die niemand en niets ongedaan kan maken…Want de overwinning is al behaald. “Es fängt am dritten Tage ein neuer Äon an, eine neue Gestalt der Welt, nachdem im Tode Jesu Christi die alte Welt ganz und gar… erledigt ist” (Karl Barth, Dogmatik im Grundriss,144).’ Barth en Beker sloten zich aan bij de kerkvaders met hun ‘renovatio mundi’, de vernieuwing van de wereld door Pasen. Nog een zin: ‘De vrijheid om in rust èn verlangen uit te zien, rust in de zekerheid heden en nu één te zijn met de opgestane Christus, de Heer, die nú onze Heer is, omdat de betekenis van zijn historisch heilswerk toen, alle tijden, ook de onze, ook de verre toekomst omvat’. (355vv)

Ontmoetingen met Ernst Beker! Ik zie zijn lange gestalte, zijn vriendelijk innemend gezicht, ik hoor zijn stem en zijn lach. Daar komt hij aan met zijn hond, zijn pijp in de hand. Maar wat ik hoor en zie is in herinnering.

M.G.L. den Boer