‘Kerken maken geen kinderbijbels…’

logo-idW-oud

 

‘KERKEN MAKEN GEEN KINDERBIJBELS…’

Willem van der Meiden is op 4 december 2009 gepromoveerd op een onderzoek naar kinderbijbels. Onder de titel ‘Zoo heerlijk eenvoudig’. Geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland is deze studie nu ook in handelseditie ver-krijgbaar.

Opwindende inventarisatie

Het is een verbluffend fraaie uitgave, waarin de kijker tot lezen verleid wordt door een ruime en kleurrijke keuze aan illustraties uit kinderbijbels door de eeuwen heen. Een wetenschappelijk prentenboek. Wie achter deze verleiding zoekt naar de opzet van het onderzoek, moet constateren dat het niet meer wil zijn dan een beredeneerde inventari-satie van ruim 850 uitgaven tussen 1640 en 2007, van zowel protestantse als katholieke zijde. Dat is op zich belangrijk genoeg, maar het klinkt niet opwindend. Hoe komt het dan toch dat Willems beschrijving zo tot de verbeelding spreekt? Er komt in de beschrijving een hele theologiegeschiedenis voorbij, die van aanzien verandert doordat het bekeken wordt door de ogen van hen die kinderbijbels schrijven. Het is niet ‘de’ kerk en het is niet ‘de’ theologie die hier de dienst uitmaakt. ‘Kerken maken geen kinderbijbels…’(347). Het zijn particulieren die doen wat ze niet laten kunnen. We volgen volwassen mannen en vrouwen die er zich bewust van worden dat de bijbel een goed boek is, waarmee ze kinderen vertrouwd willen maken. En we merken dat ze al doende zo gaan schrijven dat volwassenen zelf de bijbel beter gaan begrijpen. Er is sprake van een hermeneutisch proces, waarin volwassenen en kinderen samen betrokken zijn. Dat proces heeft een wonderlijk perspectief: waar ooit in een christelijk milieu behoefte was aan een eenvoudige bijbel voor kinderen, zal in de seculiere samenleving behoefte ontstaan aan ‘kinderbijbels voor vol-wassenen’ (349).

Kinderhermeneutiek

De titel ‘Zoo heerlijk eenvoudig’ is ontleend aan een uitspraak van Nellie van Kol, die onder deze schrijversnaam in 1905 een driedelige kinderbijbel liet verschijnen. Didactisch is haar aanpak interessant. Zij probeert in de combinatie van vertelling en commentaar de kinderen te betrekken in de omgang met de bijbelse teksten. ‘Het is een poging tot kinderhermeneutiek’ (142). Maar dan wel geheel op de hoogte van de moderniteit en zonder een spoor van infantilise-ring. Zo ergens dan leren we hier hoe belangwekkend het schrijven van kinderbijbels is. Door de witte plekken in de bijbelse tekst vertellenderwijs, beeldrijk, moreel en actueel in te vullen geeft de verteller commentaar en uitleg van de tekst. Dat is, denk ik, in feite niet anders dan de joodse midrasj altijd heeft beoogd. Die kunst wordt nu via de band van het kinderverhaal beoefend en die kunst vraagt om intense bezinning op het wezen van de tekst.

Drie fasen

De geschiedenis van de kinderbijbel wordt beschreven in drie fasen. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw vindt langzaam maar zeker de overgang plaats van onderricht in de geloofsleer naar een meer vertellende vorm van overdracht aan kinderen. Deze eerste periode kan als de voorgeschiedenis van de kinderbijbel worden gezien. Vanaf het begin van de negentiende eeuw wordt het serieus en breekt de tweede fase aan. Het genre van de bijbelse vertelling voor kinderen wordt krachtig ingeoefend. Men kan zich wel voorstellen hoe onder invloed van de Romantiek de overtuigingskracht van het rationele denken plaats moest maken voor de charme van het verhaal. Dat gebeurt dan ook op het niveau van het bijbelse onderwijs. De toon werd gezet door Van der Palm met zijn omvangrijke Bijbel voor de Jeugd. Tegen het eind van diezelfde eeuw echter wordt de kinderbijbel onbeschaamd als wapen in de kerke-lijke richtingenstrijd gebruikt en dreigt daardoor haar integriteit te verliezen. Als grote uitzondering in dit tumult rijst het literaire talent van Van Koetsveld op. Willem van der Meiden wijdt één van zijn mooiste paragrafen aan deze be-gaafde en beminde hofpredikant (143). De echte doorbraak van de kinderbijbel komt echter niet van de kant van the-ologen, maar van de ‘schoolmeesters’ W.G. van de Hulst en Anne de Vries. Zij hebben de didactiek van hun dagen leren beoefenen op het werkveld zelf en hebben besloten hun gaven óók in te zetten voor het bijbels onderwijs. Dat levert in de tijd tussen de beide Wereldoorlogen rijke vrucht.
Na de Tweede Wereldoorlog breekt een geheel nieuwe fase aan. Terwijl de samenleving zich onttrekt aan de be-voogding door de kerken en de kerken krimpen, komt er een groot aanbod van kinderbijbels. Vanaf de jaren zeventig lijkt het wel alsof deze publicaties vanzelf een missionaire werking krijgen. Ouders die de band met de christelijke overlevering hebben verloren, kunnen zich in deze presentatie vinden en willen dit hun kinderen niet onthouden. Dat werpt een nieuw licht op de kinderbijbel. Het is Willem van der Meiden gelukt om een verrassend zicht te geven op deze periode, die zo dicht achter ons ligt en waarvan we de namen en de verhalen en de illustraties nog maar al te goed kennen Dat is op zich al waardevol. Maar hij doet het zo, dat men beseft hoezeer het tot de taak van de theo-logie behoort om met dit genre bezig te zijn, het kritisch te volgen en het te helpen ontwikkelen.

De Amsterdamse gezindte

Men zal niet verbaasd zijn, dat Willem van der Meiden in deze laatste fase nadrukkelijk aandacht geeft aan de pro-ducties van het toenmalige IKOR onder de leiding van Wim Koole. De verhalen van Karel Eykman, die later in boek-vorm verschenen onder de titel Woord voor Woord (1976), sloegen immers enorm aan alsof het het antwoord was op Bonhoeffers vraag naar de niet-religieuze interpretatie van het evangelie. Het interessante is dat Willem deze productie en alles wat in de slipstream daarvan meekwam behandelt tegen de achtergrond van ‘de Amsterdamse school’ – al zou ik hier liever van ‘de Amsterdamse gezindte’ willen spreken. De impuls van deze theologische beweging is op dit gebied onmiskenbaar (302 en 331). Het lijkt wel alsof hetgeen Frans Breukelman en Karel Deurloo leerden geheel en al tot zijn recht kwam in de TV-presentatie voor kinderen. Hier ging de ontdekking van de narrativiteit van de bijbel samen met de speelsheid van de verteller. En het hoefde niet vroom te worden!

Hoe vreemd dat de kinderbijbel niet eerder is geëerd met een dergelijk onderzoek. Maar nu het gebeurt, is het ook meteen raak. Er wordt geen geleerd discours ontwikkeld dat over het onderwerp heen gaat. De kinderbijbel zelf blijft voordurend in beeld. Het kind in me kijkt en bladert met gretigheid. De taal van dit boek is zo toegankelijk dat je geneigd bent te vergeten dat het een wetenschappelijk werkstuk is – en dat is het toch echt.

Maarten den Dulk

Willem van der Meiden, ‘Zoo heerlijk eenvoudig’. Geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland, Verloren Hilversum 2009