Theologen in de waagschaal

logo-idW-oud

 

THEOLOGEN IN DE WAAGSCHAAL

Wessel ten Boom en At Polhuis, beiden markante spraakmakers, maken in dit blad de balans op van hun theologische existentie. Ze waren ooit in de leer bij Karl Barth en schamen zich daar niet voor en hoewel ze nu eigen wegen gaan, zijn ze toch op gezette tijden met hun gedachten bij die oude leraar. Op dat punt houden ze elkaar de spiegel voor, dagen elkaar uit om verantwoording af te leggen voor de weg die ze gaan (met en zonder die dogmaticus) en daarbij verwonderen ze zich over elkaar, met een glimlach soms, maar steeds met respect. Wat me boeit is dat ze dit doen zonder programma. Er zit in deze briefwisseling geen verborgen verleider, bijvoorbeeld dat ‘Barth moet en wel hierom’. Het is eerder zo dat ze zich in deze nieuwe eeuw een houding proberen te geven nadat ze in de vorige eeuw het verlies van hun illusies hebben moeten incasseren. En ze doen het op een manier dat ze daarbij niet ook nog eens elkaar verliezen, maar elkaar liever stimuleren. De een heeft de ander nodig om zich bewust te worden van de houding die ze zich zelf willen geven.

Ik volg de uitwisseling van hun gedachten en zie die twee voor me. At kan genieten van de analyse van Barths teksten en buigt zich dienovereenkomstig deemoedig over de sporen van God in onze dagen, maar dat verhindert hem niet om zijn eigen intuïtie te volgen bij het spellen van de gebeurtenissen in Rotterdam of in Jeruzalem. Wessel is niet eenkennig in zijn keuze van theologische literatuur en laat ruimhartig de Latijnse kerkvader Augustinus aan het woord, maar hij voelt zich tegelijk wel aangesproken door de houding van Barth, voorzover die het verlies van de droom van de Verlichting heeft toegelaten en probeert te verwerken. Luisterend naar deze beide theologen besef ik, dat zij de voorwaarden scheppen voor een beraad, waaraan ook andere erfgenamen van de dialectische theologie onbevangen kunnen deelnemen. Zonder de dwang om ‘precies’ te zeggen wat Barth ‘eigenlijk’ bedoelde, maar nieuwsgierig naar wat de gesprekspartner beweegt. Blijkbaar is het de tijd voor een open beraad. Gebeurt dat dan niet op de jaarlijkse Barth-Tagungen in Kampen of op allerlei conferenties, zoals die op Hydepark, of in de doorgaande stroom van studies en artikelen? Zeker, maar daar is het gesprek doorgaans thematisch gericht. In hun briefwisseling kijken At en Wessel nu juist elkáár direct in de ogen. Gebeurde dat dan niet in de bundel onder de titel Terug tot Barth (2003)? Zeker, maar die titel is programmatisch gericht. Het gaat in déze ontmoeting nu juist om een vrije, voorwaarts gerichte beweging met een open einde. Wie zich aan dit beraad waagt, waagt het (zo nodig) terug te gaan achter de beslissingen die Barth genomen heeft ten einde voor zich zelf een eigen wending te kunnen maken.

Ik kan zelf niet buiten deze discussie blijven, want mijn naam kwam voorbij. Geprikkeld door Wessel vroeg At korzelig, wat ik dan wel bedoelde met een nieuwe wending? Ik kom nog eens bij je op bezoek At en probeer het je te vertellen:

Hoe botste ik met Barth op existentieel niveau? Ik werd me halverwege mijn levensweg bewust van de ambivalentie van diens dialectische denkwijze. Wanneer zijn dialectiek gebruikt wordt als een instrument in de discussie is het een gevaarlijk wapen, waarmee de gesprekspartner binnen de kortste keren buiten gevecht wordt gesteld. Wanneer echter zijn dialectische denkbeweging gezien wordt als een oefening in het gesprek van mens tot mens, dan brengt het de broodnodige communicatie op gang. Om uit de verlamming van die ambivalentie te komen, koos ik voor de laatste optie. Ik herlas zijn ‘heiligingsleer’ en nu eerst viel me op hoe Barth zijn reflectie opbouwt in intensief gesprek met Calvijn over de omkeer als levensbeweging, met Ragaz en later met Bonhoeffer over het recht doen in de samenleving en met de vertegenwoordigers van de Verlichting over de beleving van de vrijheid. Zijn betoog bleek structureel de vorm te hebben van het gesprek. Dat betekent dat hij bij de behandeling van dit thema verschillende perspectieven openhoudt en ze niet herleidt tot één inzicht. Dat kan ook niet omdat hij zich in zijn overwegingen steeds weer laat storen door wat de anderen inbrengen. Hun inzichten probeert hij weliswaar zo dicht mogelijk te naderen, maar hij laat hen in hun vreemdheid staan. Zijn betoog is daardoor geen in zich zelf gesloten beweging, maar een moment in een gesprek met tijdgenoten en oudere voortrekkers, met wie hij het dan weer wel en dan weer niet eens is en waarbij de fronten wisselen. Zo wordt dialectiek de kunst van de gespreksvoering. En zo wordt het lezen van de Kirchliche Dogmatik tot een beleving van weerbarstige en onvergetelijke ontmoetingen. Maar dat is nog niet alles. Ter Schegget wees me op het motief van het geweten bij Barth. Het geweten is de plaats waar de mens het gesprek met zich zelf voert. In dit gesprek met je zelf ben je niet op jezelf teruggeworpen, maar komen de stemmen van de anderen terug. Je raakt innerlijk, innig, betrokken bij het geding dat in kerk en samenleving gevoerd wordt. Het geweten is daardoor ook de plaats, waar de stem van de Verborgene zich te kennen geeft. Gods stem, die de komst van het rijk aankondigt en die je onrustig en opstandig maakt teneinde op weg te gaan naar dat nieuwe domein van vrijheid en recht. Je weet nooit helemaal zeker of je die stem goed verstaat. Je kan het zomaar verwisselen met de stemmen van anderen. Als in het geweten het gesprek met God wordt gevoerd, blijft het een tasten om hem te kunnen vinden en te verstaan. Toen ik deze noties helder begon te krijgen, herlas ik de Prolegomena en bespeurde in de opbouw van de onderdelen de beweging van het gesprek. Ineens begon dit monumentale bouwwerk te zingen: dat God de mens aanspreekt en dat mensen met elkaar in gesprek zijn, in de schriftelijke en mondelinge traditie, en dat het gesprek zomaar stokt en dan weer na een stilte opnieuw begint. Ik zocht deze melodie in de volgende delen van de Kirchliche Dogmatik tot diep in de christologische analyses (nota bene de communicatio idiomatum) en hoorde daar het lied van de Mensenzoon. Zo veranderde de dialectiek in een wisselzang.

Heeft deze ontdekking mij ‘terug tot Barth’ gebracht? Het was eerder zo dat ik beter onderscheid leerde maken tussen dat wat hij deed en dat wat mij gegeven werd te doen. Ik zat vast en moest hoe dan ook opnieuw een eigen weg vinden. Dat ging niet meer met geleende taal of met nabootsing van de beslissingen van anderen. Om mijn weg te vinden ontwikkelde ik een eigen kompas door de Hebreeuwse Bijbel vanaf het begin te lezen, alsof ik die nog niet eerder gelezen had. Ik probeerde te leren zoals een gemeentelid leert aan de hand van opeenvolgende schriftlezingen. En waarachtig, zo gingen de vijf boeken van Mozes open als vijf verschillende vensters op het gewone leven in de maatschappij. En tegelijk drongen vanuit de samenleving de oude leerdichten en eigentijdse theorievorming over het gewone leven tot me door, een menigte van beelden, gelijkenissen en argumenten, die rivaliseerden met de Tora. Ik raakte betrokken in nieuwe gesprekken, om te beginnen tussen Mozes en Hesiodus, die me bezochten tot op de bodem van mijn bestaan. Soms kwam Barth langs en soms raakte ik hem kwijt in de drukte en bedacht gelaten dat hij zijn weg wel zou vinden.

En nu? De zin van mijn theologisch bestaan vind ik in het werk van de christelijke gemeente in de samenleving. Ik bedoel met gemeente de ‘reëel bestaande’ gemeente, zo’n groep vrijwilligers (met als het kan nog een betaalde voorganger) die in een of andere stadswijk of inrichting de lofzang gaande houden. Noem het een huis naast de synagoge, maar dan wel in het besef dat daarnaast een moskee is gekomen. In dat huis van de gemeente wordt een basistraining aangeboden voor een verzoende samenleving en ik denk dat ik daar nog veel kan leren. Intussen verandert de discussie. Politici hebben het na de elfde september ineens over het belang en het gevaar van godsdiensten en in de gemeente ontwaakt een nieuw politiek bewustzijn. Daarover hebben we het gehad op jouw verjaardag, At. Het is blijkbaar tijd voor een wending.

Maarten den Dulk