Calvijn en de democratie

logo-idW-oud

 

CALVIJN EN DE DEMOCRATIE

Trias politica, trias ecclesiastica

Zoals bekend heeft Karl Barth na de Tweede Wereldoorlog gepleit voor een positieve relatie tussen kerk en democratie, met name in zake de ‘scheiding der machten’. Hij vond het niet genoeg dat de kerk zich zou inzetten voor het handhaven van de trias politica in de staatsorde, maar hij vond dat de kerk zelf – dus door haar eigen wijze van organisatie – een duidelijk voorbeeld moest stellen. (1) Minder bekend is dat Johannes Calvijn dit voorbeeld gegeven hééft. Hij heeft in ieder geval de theoretische grondslag gelegd voor de onderscheiding van de drie machten in de kerk. In zijn Institutio christianae religionis van 1559 ligt een uitgewerkt model klaar voor wat we met enig recht de trias ecclesiastica kunnen noemen. Het betreft de passage in Institutio IV, VIII – XII. Calvijn maakt daar in zijn bespreking van het thema ‘macht in de kerk’ een handzame onderscheiding tussen de wetgevende macht en de rechtsprekende macht en de uitvoerende, de ‘lerende’ macht. Deze theorievorming krijgt in de discussie over kerk en politiek naar mijn mening te weinig aandacht. In zijn bloemlezing uit de Institutio van 1559 heeft Van ’t Spijker deze passage zelfs helemaal weggelaten. (2) Daardoor wordt de indruk gewekt als zou het probleem van de macht in de kerk door Calvijn zijn opgelost door de leer van de ambten. Dat kunnen we in het Calvijn-jaar niet laten passeren. De discussie over het ambt is slechts een deel van het probleem. Er is meer aan de hand. Calvijn wil met alle macht opkomen voor de vrijheid van de gemeente. Het is tijd om enkele lijnen in zijn betoog na te trekken.

Met alle macht opkomen voor de vrijheid

Het probleem waar Calvijn reeds op stuitte bij het schrijven van de eerste versie van zijn Institutio in 1536 was duidelijk. (3) Zijn thema is: de christelijke vrijheid, die als een storm door Europa woedt. Zijn vraag is: hoe geef je leiding aan een groep gemeenteleden, die zich als volgelingen van Jezus Christus verheugen in de vrijheid en die zich in naam van die vrijheid verzetten tegen elke vorm van kerkelijke macht? Absolute macht corrumpeert. Dat is gebleken. Maar absolute vrijheid werkt verwoestend. Daar kan je de ogen evenmin voor sluiten. Maarten Luther had de vrijheid daarom betrokken op de verantwoordelijkheid van ieder om zich ten dienste van de ander te stellen. Calvijn echter stelde daaroverheen opnieuw de vraag naar de macht. Het antwoord geeft hij in 1536 nog geheel in de stijl van Luther. De enige vorm van macht die de gemeente niet afbreekt, maar opbouwt is de dienst van Gods Woord. Het zijn niet eens de dienaren van het Woord die de macht in de gemeente hebben, het is de dienst, waarin ze door God gesteld worden, waardoor de gemeente wordt aangestuurd.

De oplossing van de jonge Calvijn is aantrekkelijk, maar niet overtuigend. Zeker, het onderwijs, het gesprek rond de Schriften, is de enige vorm waardoor de gemeente in vrijheid kan worden geleid. Maar het is naïef om te denken, dat zo’n proces vanzelf werkt. Het tegendeel is waar. Dit leerproces wordt voortdurend ondermijnd door tegenstrijdige krachten, zoals de machtsongelijkheid van leraren en leerlingen, en zoals het beroep op de individuele vrijheid enerzijds en het opkomen voor het belang van de gemeenschap boven het individu anderzijds. Daarover moet worden nagedacht. Dat doet Calvijn in een langdurige en frustrerende ervaring met de opbouw van de gemeente. Als hij in de Institutio van 1559 zijn definitieve benadering van het probleem aanbiedt, is daaruit iedere vorm van naïveteit verdwenen. Er lopen bittere, cynische en moeilijk verteerbare uitspraken doorheen. Wat echter als verrassing verschijnt is het thema van de onderscheiding van de machten, waarmee rekening moet worden gehouden in het leerproces van de gemeente. Het is in zijn rijpere en door zijn juridische studie aangescherpte visie niet meer mogelijk om uit te gaan van één vorm van macht in de gemeente. Integendeel, er zijn drie vormen van macht en die kunnen niet worden gelegd in de handen van één persoon of één groep. Calvijn bespreekt in het vierde deel van de Institutie achtereenvolgens de uitvoerende ofwel de ‘lerende’ macht (potestas in doctrina, VIII-IX), de wetgevende macht (potestas in legibus ferendis, X) en de rechtsprekende macht (potestas in iurisdictione , XI-XII). Hoe vult hij dat in?

Uitvoerende macht: het leerproces

Calvijn gaat uit van de praxis van de prediking, het permanente onderwijs, en stelt onomwonden vast dat dit de wijze is waarop macht wordt uitgevoerd in de gemeente. De uitvoerende macht is uitsluitend en alleen de macht van het Woord. In het leerproces van de gemeente gaat het om Gods Woord. God zelf is en blijft daarbij de leermeester, maar hij vertrouwt de dienst van dit Woord toe aan de voorgangers van de gemeente. Door hun dienst, in prediking en onderwijs, wordt de gemeente aangestuurd op haar weg.

Wetgevende macht: het vrije geweten

Maar deze uitvoerende macht is niet de enige vorm van macht in de gemeente. De jurist in Calvijn heeft dat inmiddels wel door. Er is ook nog zoiets als de wetgevende macht. Maar wat is dat dan wel? Welke instantie zorgt in de gemeente voor wet en regelgeving? Hier maakt Calvijn een verrassende wending naar de gemeenteleden zelf. Zij leven krachtens het onderwijs in de christelijke vrijheid. In Christus is de enige wet die er toe doet de wet van de vrijheid. De wetgevende macht ligt dan ook nergens anders dan in de vrijheid van de gemeente, beter gezegd, in het vrije geweten van de gemeenteleden! De gemeenteleden blijven bewust bij deze vrijheid dóór hun geweten, door het gesprek met God, door hun beroep op God, die geen ander menselijk gezag duldt. De oudere Calvijn spreekt minder begeesterd over deze vrijheid dan de jonge. Hij heeft de aberraties en de corruptie nu inmiddels ook wel in de ervaring geleerd. De erkenning van het vrije geweten is een klein lichtpuntje in een wereld die in een diepe duisternis van onwetendheid is gehuld, zegt hij (X,5). Maar in dit geweten ligt wel het geheim van de wetgevende macht.

Rechtsprekende macht: verplichtend pastoraat

Deze twee vormen van macht, de werking van het woord en de vrijheid van het geweten, kunnen echter niet zomaar naast elkaar bestaan. Daar zou de gemeente onder bezwijken. De machtsongelijkheid in het leerproces en de individuele vrijheid van de leden zouden elkaar onderuit halen. Er is een samenbindende kracht nodig, die alle deelnemers verplicht tot dienst aan elkaar. Dat is de derde vorm van macht die de ‘rechtsprekende macht’ heet. Deze is in principe aan alle leden van de gemeente gegeven, maar de organisatie ligt in handen van het college van ouderlingen. Calvijn heeft hierop een zwaar accent gelegd. De vrije leden van de gemeente moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid jegens elkaar. Dat gebeurt niet door vrijblijvende gesprekken, maar door verplichtend pastoraat.

Voorbeeldfunctie?

Op deze wijze pleitte Calvijn voor een zekere scheiding der machten in het gemeenteleven. Hoewel het niet in zijn bedoeling lag om dit model aan de staat ten voorbeeld te stellen, valt ons sinds Montesquieu natuurlijk wel enige parallellie op met de democratische staatsvorm, zonder dat er van een één op één toepassing sprake is. Wie, zoals Karl Barth voorstelde, deze gelijkenis vruchtbaar wil maken in de eigentijdse verhouding van kerk en staat kan zich dus wel, zij het met enige behoedzaamheid, op deze oude papieren beroepen. We kunnen dat zelfs met opgeheven hoofd doen. Immers, in Calvijns theorievorming houdt de kerk nu eens niet de Verlichting tegen en loopt haar ook niet achterna, maar is zij haar vóórgegaan. En in de dagen dat de Verlichting tegen haar grenzen loopt, kan Calvijns inzicht dus zeker helpen in de discussie over de tegenstrijdige belangen van democratische vrijheden, cohesie van de gemeenschap en politieke leiding. De voorbeeldige kracht van het argument ligt echter niet in de theorievorming, maar in het handelen van de gemeenteleden. Hoe gaan ze er zelf mee om?

Hoe ga ik er mee om? Ik ga voor de bevrijdende kracht van de prediking. Ik bid om het revolutionaire vermogen van een vrij geweten. Dat zijn machten! Maar dan? Dan komt die derde ‘macht’ erbij en zegt: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is met die vrijheid.’ De waarheid van de vrije mens en het recht van het vrije geweten zijn ongerichte projectielen, wanneer ze buiten de relatie met anderen om werken. ‘De’ waarheid, hoe fascinerend zij zich ook kan voordoen en hoeveel opoffering en volharding zij ook vraagt, richt nu eenmaal altijd en overal grote schade aan. Waarheid, recht en vrijheid zijn ons niet gegeven buiten, boven, voor of onder de relatie met anderen, maar uitsluitend in de relatie, in de gemeenschap, in de communicatie met en voor elkaar. Helpt dat?

Maarten den Dulk

-———————
1 K. Barth, ‘Christengemeinde und Bürgergemeinde’, in: Theol. Studien, 1946, 29-30.
2 W. van ’t Spijker, Teksten uit de Institutie van Johannes Calvijn, Zoetermeer 1987 (2004).
3 O.S. I, 233-237. In: hoofdstuk VI ‘De Libertate Christiana’. Zie voor de vertaling W. van ’t Spijker, Institutie 1536, Kampen 1992, 259-265.