Brief aan Ype Bekker

logo-idW-oud

 

BRIEF AAN YPE BEKKER

Beste Ype,

Las net je artikel in In de Waagschaal en nam het Johannes-evangelie erbij en luisterde mee naar de zachtmoedige, maar zeer precieze opmerkingen die jij over de vertaling van de introïtus maakt en raakte in een fantasie over een dag uit het leven van Johannes de evangelist, met een zijwaartse blik op de Gouden Legende van Jacobus van Voragine.

Johannes zie ik voor me: veel en veel ouder dan wij nu zijn, maar nog steeds gedreven om in zijn kerk in Efeze te preken. Zijn leerlingen brengen hem met moeite bij de arm naar de kerk. Hij kan nog maar een paar woorden zeggen en telkens als hij even rust moet nemen, herhaalt hij: ‘Kinderen, bemint elkaar.’ Verbaasd vragen ze hem, waarom hij steeds dezelfde woorden herhaalt. Hij antwoordt: ‘Omdat dat het gebod van de Heer is en als je dat doet, is het genoeg.’

Intussen heeft hij nog wel de ambitie om zijn evangelie op schrift te zetten. Dat moet er een keer van komen. Uiteindelijk trekt hij zich terug op een eenzame plaats om het onmogelijke te doen: het Woord van God opschrijven. Hij bidt, dat hij zolang hij zich aan die taak wijdt niet gehinderd zal worden door regen en wind. Men zegt dat de elementen tot op de dag van vandaag op die plaats de gebeden van de apostel in acht nemen.

Hoe moet hij beginnen? Daar zit het probleem. Als hij alles geschreven heeft, komt hij weer terug bij het begin. Dat klopt nog niet. Hij mijmert nog eens over de eerste zinnen van het evangelie naar Marcus. Hij beproeft de woorden die Marcus heeft gekozen, want de canon is nog niet gevormd en de discussie over de definitieve tekst is nog open. Zoals altijd struikelt hij over die onhandige zinsconstructie, waarmee Marcus begint. Zijn ogen blijven al haken na ‘Het begin van het evangelie van Jezus Christus..’ . Zonder duidelijke overgang volgt daarop een citaat uit de profeten (‘zoals geschreven is bij Jesaja…’) en dan begint het verhaal met : ‘… het geschiedde: Johannes was dopende…en verkondigende…’ Hij mijmert zich suf. Het ‘begin’ van Gods Woord ‘geschiedde’ ‘volgens de woorden van de profeet…’ en wat er geschiedde was de doop van Johannes? Johannes de evangelist kan zijn ogen niet geloven. Sinds wanneer volgt God in Zijn Woord de woorden van de profeten en sinds wanneer valt Zijn Woord samen met het optreden van Johannes? Dat kan je zo toch niet opschrijven? Hij had Marcus, altijd al kort door de bocht, op dit punt nooit kunnen volgen. Maar hij had het niet meer met hem kunnen bespreken, want die was reeds lang geleden in Alexandrië bij een rel omgekomen.

Johannes had uiteraard wel de discussie meegemaakt tussen Matteus en Lucas, die het begin van het evangelie eens even helemaal over zouden doen. Dat begin moest volgens hen gezocht worden in de dagen dat Jezus ‘verwekt’ en ‘geboren’ werd. Daar hadden ze over getwist met elkaar en elk had zijn eigen accent gelegd en met succes. Hun motieven hadden de hoorders onmiddellijk meegenomen en sindsdien bleef de aandacht bij deze verhalen van de oorsprong hangen, met veel engelen en herders en veel bloed en soldaten. De ingrediënten voor een kleurrijke Kerstviering lagen klaar. Die wending had hij echter evenmin vertrouwd. Hij had hen voorgehouden, dat bij hen Jezus verwekt en geboren werd in de tekst. ‘En je weet toch’ zei hij ‘dat er iemand komen zal, die zal zeggen: Jezus is tussen de regels geboren! Probeer dát nu eens schrijvenderwijs te doen. Volg de dichters na, die tussen de woorden veel wit laten, zodat daartussen kan gebeuren, wat er in woorden niet gezegd kan worden.’ Maar omdat zij het niet deden, moest hij het nu zelf maar doen.

Hij had het in het verleden keer op keer geprobeerd. Tot nog toe had niemand echter aandacht gegeven aan zijn pogingen. Wat Matteüs en Lucas beeldend hadden verteld, dat werd bij hem weer abstract, vonden ze. In plaats van een ‘kind’ kregen ze een ‘woord’ en in plaats van een ‘hij’ kregen ze een ‘het’ te horen. Hij had zijn uiterste best gedaan om dat ‘bleke het’ in een ‘hij’ te veranderen, maar echt luisteren was er niet bij. Hij zou het nu op deze eenzame plaats opnieuw en misschien wel voor het laatst proberen. Maar daartoe moest hij zijn eigen oude overwegingen weer oproepen. Hoe had hij het zelf ook al weer willen doen?

Eerst had hij ruimte gemaakt tussen de woorden van Marcus: ‘het begin’ en ‘het geschiedde’. Dat ingewikkelde citaat van de profeet Jesaja daartussen, had hij eruit gegooid en voor later bewaard. Vervolgens had hij de aandacht van de profeet teruggebracht naar de Tora, meteen maar helemaal naar het begin van Genesis. De mensen moesten niet denken dat de profeten met Jezus aan de haal waren gegaan. Ze moesten weten dat er ‘totaal geen tegenstelling bedoeld was tussen Mozes en Jezus.’ Om dat duidelijk te maken vereenzelvigde hij zijn taal met de taal van Genesis en zo veranderde hij het eerste woord van Marcus. Het werd: ‘In het begin…’. Dat leek eenvoudig, maar hoe verder? Hoe maak je de overgang van dit oerbegin naar het Woord en naar ‘het geschiedde…’? Hij overwoog: ‘In het begin geschiedde het woord…’. Maar dat wees hij al gauw af. Zo bleef het woord van God als het ware nog binnen de geschiedenis. Dat was nu net wat hem bij de andere evangelisten stoorde. Opnieuw wees Genesis ( zeker dankzij de Griekse kanselbijbel) hem de weg. Hij moest het perspectief helemaal omkeren: het spreken van God máákt geschiedenis. In het begin roept God ‘Licht!’ en door dit Woord ‘geschiedt’ licht en met het licht ‘geschiedt’ het leven en alles wat nodig is voor de menselijke geschiedenis.

Nu is hij dicht bij de Eeuwige. En tegelijk ziet hij daar in het oorspronkelijke licht hoe de Messias een gezicht krijgt. De Messias die zou komen, is hier. En tegelijk beseft hij, dat die Messias niet anders in die menselijke geschiedenis van licht en leven kan komen dan zelf als mens tussen de mensen, als ‘dat kwetsbare en vergankelijke leven’, dus vlees van hun vlees.

Op dat moment, op die doodstille plaats, begint het Johannes te duizelen. Voor het eerst, na al die jaren zoeken, vallen de woorden van de proloog hem toe. Hij weet zelf niet hoe dat gaat. Maar als hij het opschrijft, staat er wat er moet staan. Nu is het wachten op iemand die ze hoort en verstaat. Hij zelf echter kan zijn project uit handen geven. Dat doet hij. Hij is er aan toe. Dan gebeurt het. Jezus Christus verschijnt aan hem, samen met zijn leerlingen, en die zegt: ‘Kom met me mee, geliefde, het is tijd dat je aan tafel gaat met je broeders.’ Johannes staat op en probeert te lopen, maar dat gaat niet zo snel. Hij is al veel en veel ouder dan wij. De Heer zegt: ‘Zondag zal je bij me komen.’

Goede Ype, bedankt dus voor je verstaan en vertolken. Hoe gaat het met jullie?

Gauw tot ziens,

Maarten den Dulk