Simon Vinkenoog (1928-2009), een bewegelijke man

logo-idW-oud

 

SIMON VINKENOOG (1928-2009), EEN BEWEGELIJKE MAN

Jaren geleden ben ik korte tijd opgetrokken met Simon Vinkenoog. Dat was toen Ad den Besten promoveerde op een proefschrift over de dichter van het Wilhelmus aan de Universiteit van Amsterdam. Bij de Lutherse Kerk aan het Spui wachtten mensen om binnengelaten te worden en onder die mensen waren Vinkenoog en ik. Ik weet niet meer wie het eerst contact opnam met de ander. Sprak ik Vinkenoog aan toen hij naast me stond of klampte Vinkenoog mij aan? Ik denk dat Vinkenoog contact maakte, want ik ben nogal verlegen, al gelooft niemand dat. Mijn eerste indruk was: Wat is dat een nieuwsgierige man. Hij wilde weten wie de mensen daar bij de kerk waren, hoe zij heetten en wat zij deden. Ik kende vele mensen en dat deed hem goed. Ik herinner me nog twee mensen over wie hij nadere inlichtingen vroeg. De ene was A.A. Spijkerboer. Vinkenoog vroeg: wie is die strenge man? Ik zei: dat is Spijkerboer en hij is niet streng, maar hij kijkt nu ernstig en dat doet hij wel meer. Hij is een dapper strijder tegen onrecht. Hij was zojuist in de boekhandel waar hij een boek kocht (dat had ik gezien, want ik was daar ook) over een dichter; in dat boek staan ook gedichten van die dichter en daarom is het een waardevol boek. Hij wees naar een andere man. ‘Die man daar in het zwart is zeker een dominee?’ ‘Nee’, zei ik: ‘dat is geen dominee. De dominees die ik zie, zijn niet in het zwart. Dat is Puchinger, een degelijke man, rondgaande om te zoeken wie hij zou kunnen interviewen’. ‘Dat zou je niet zeggen’, zei Vinkenoog. Vinkenoog was nieuwsgierig, maar je kunt ook zeggen dat hij een grote belangstelling had voor mensen.

Ik wilde ook wel eens wat vragen en dus vroeg ik wat hem bracht op het Spui, bij de kerk, in ons midden. ‘Ik ben hier’, zei hij, ‘omdat Ad den Besten indertijd mijn eerste dichtbundel heeft gepubliceerd. Daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor, en dat ga ik hem straks zeggen’. ‘Dat zal hij vast op prijs stellen’, zei ik.

In 1949 vatte Ad den Besten het plan op om een nieuwe reeks gedichtenbundels op te zetten onder de naam De Windroos. Hij was toen werkzaam bij de uitgeversmaatschappij Holland en hij wilde jonge dichters een onderdak verschaffen. In de eerste prospectus schreef hij bij wijze van manifest: ‘Vooral de poëzie is in een dwangpositie geraakt…Haar bescheiden invloed kan nu eenmaal niet op tegen de fanfaronnades van de bestsellerreclame. En van onze dichters zijn het uiteraard de zgn. “jongeren” die zich voor de grootste barrières gesteld zien’. De reeks startte in 1950 en in dat jaar verschenen tien bundels, onder andere van W.J. van der Molen, Guillaume van der Graft, J.W. Schulte Nordholt, Jan Wit en Nico Verhoeven. Nummer 8 in de eerste reeks was Vinkenoog met de bundel ‘Wondkoorts’. De Windroos was een groot literair succes. Ad den Besten voerde de redactie tot 1972. Zo begon het eerste gedicht in Vinkenoogs bundel:

god neem uit mijn hoofd
deze duizeling weg
wanneer ik aan haar denk
want wat is mij de liefde waard
en wat is het leven zonder haat?

Het grote thema van de bundel is ‘haat’, haat jegens van alles en nog wat. Haat zelfs jegens de stad Amsterdam die het niet kan halen bij Parijs. Verder zijn in deze bundel dood, bloed, pijn, eenzaamheid en angst prominent aanwezig. En gestorven wordt er in huizen, in tuinen en in dromen. De Vinkenoog van deze bundel lijkt niet op de latere Vinkenoog, als juist de liefde veel waard is en niet de dood de overhand heeft maar de levenslust, geen Iezegrim aan het woord is, maar een vrolijke en vriendelijke man.

Vinkenoog was Ad den Besten dankbaar voor zijn plaats in De Windroos. Hij bleef ook verknocht aan De Windroos. Toen in 2004 de reeks nieuw leven werd ingeblazen werd Vinkenoog beschermheer en schreef hij een wervend gedicht, ‘De Windroosdichter’. In de laatste strofe komen we bekende uitdrukkingen tegen: het woord van den beginne dat de dichters bindt en dat elke dag nieuw is:

Het woord dat hen bindt
is van den beginne
en komt als nieuw weer aan:
Mensen, leer je dichters verstaan!

Na de eerste bundel verschenen er nog zo’n dertig, maar hij schreef niet alleen gedichten. Hij droeg ze ook voor op een heel eigen wijze. Als dichter was hij ook ‘performer’. Ik las niet veel gedichten van hem, maar als hij voordroeg keek en luisterde ik geboeid naar deze levendige man. In zijn voordracht deed heel zijn lichaam mee, vooral zijn handen, Hij vond dat bij zijn gedichten een passende voordracht hoorde, en wel zoals hij het deed.

De man die als rappe prater aan het woord was, voelde zich thuis in de wereld en hij wilde dat anderen zich ook thuis zouden voelen, ook de appelboom. In het gedicht ‘Adopteer een appelboon. 15 september 2004’ luiden de eerste regels: Voel je thuis in deze wereld, o appelboom,/ wij heten je welkom, boom/ in de boomgaard van het leven.

Vinkenoog voelde zich verbonden met Amsterdam, ‘een stad om feest in te vieren’. Hij schreef verscheidene gedichten over de stad. Een van die gedichten is ‘Een nieuw gedicht voor Amsterdam’. Het oude gedicht over de stad in ‘Wondkoorts’ was zuur en vervuld van haat. Maar nu is er een nieuw gedicht:

Je ster gaat weer stralen, Am*dam
De magie gaat weer werken, Am*dam
Het voorjaar komt nader, Am*dam
Je wordt weer verliefd, Am*dam
Je gaat vrijer bewegen, Am*dam
Er kan weer gelachen worden, Am*dam

Vinkenoog was en bleef een volksjongen. In het milieu van de grachtengordel zou hij niet kunnen aarden. In het gedicht ‘Volluk!’ schreef hij dat hij opgroeide in volksbuurten als volksjongen die wekelijks het volksbadhuis bezocht. Zijn moeder was een volksvrouw en daar schaamde hij zich niet voor. In dat gedicht schreef hij ook dat hij niets wist van volksaard of volkseigen en dat hij geen volksmenner was of volksschrijver. De laatste regels zijn:

En schrijf dit in mijn volkstuin
in het Nederlands, de taal van het volk
waartoe ik behoor

Volluk! Is daar iemand

Vinkenoog had donkere kanten. Zeker. Zes vrouwen. Dat is niet mis. En hij gebruikte en propageerde wiet en andere drugs om bijzondere ervaringen op te doen. Maar er waren ook ontroerende kanten. Bij de stichting Eenzame Uitvaart was hij een van ‘de dichters van dienst’. Op verzoek van de gemeente droeg hij een gedicht voor bij een begrafenis van overledenen ‘waar anders niemand en niemand anders hun uitvaart zou bezoeken’. Daar staat de kist, hij zal zo weggedragen worden naar het graf. Er is geen familie, er zijn geen vrienden en bekenden. Er heerst een enge doodse stilte. Dan staat iemand op, een dichter en er klinken woorden. Op de begraafplaats St. Barbara was hij vijf keer aanwezig als ‘dichter van dienst’ bij de begrafenis van onbekenden. ‘Dat gebeurde daar zo mooi en liefdevol’. Daarom wilde hij op deze begraafplaats worden begraven.

Een mens heeft vele kanten, zeker een bewegelijke man als Vinkenoog, ook onvermoede kanten. Zo’n kant komt naar voren in het gedicht ‘Op de man af’ dat ook ‘Het gebed van Simon’ kan worden genoemd:

Openbaar mij een boek.
Toon mij de mensen.
Geef mij dankbare ogen

Sla mij gade totaal.
Doorvors mij, knaag aan mijn geweten.
Licht in mij op. Verhelder mij de weg.
Laat mij uw naam niet ijdel gebruiken:
Jezus Christus

Dit gedicht kon hij niet voorlezen als een performer. Hier moest een einde komen aan de onstuimige bewegingen. Hier moest de bewegelijke man stil worden.

Als ik Vinkenoog zag moest ik wel eens denken aan de vriendelijke en nieuwsgierige man die naast mij stond op het Spui, bij de Lutherse Kerk.

M.G.L. den Boer