Ralph Vaughan Williams

logo-idW-oud

 

RALPH VAUGHAN WILLIAMS

(1872-1958), COMPONIST

Twee jaar geleden stond in dit blad een artikel met de titel ‘Honderd jaar English Hymnal’(10 juni 2006, nwe jrg 35, nr 8). Omdat het over het English Hymnal ging kon de naam van Ralph Vaughan Williams niet ontbreken, want hij was de muzikale redacteur.

Ralph ( uit te spreken als ‘Reef’’; als zijn naam anders werd uitgesproken was hij geïrriteerd) werd geboren in de pastorie van Down Ampney (Gloucesterhire) op 12 oktober 1872. Zijn vader was daar vicar. Lang heeft hij niet in de pastorie gewoond want in 1875 overleed zijn vader. De dood van zijn vader betekende dit keer niet een jeugd in betrekkelijke armoede. Zijn moeder was Margaret Susan Wedgwood (1843-1937), de achterkleindochter van de beroemde pottenbakker Josiah Wedgwood. Ook was zij verwant aan de Darwins, Charles Darwin was haar oudoom. Toen de pastorie moest worden verlaten vestigde het gezin zich bij haar familie in Leith Hill Place, het landgoed van de familie Wedgwood in de North Downs. Ralph werd geboren in de bevoorrechte, bemiddelde en intellectuele ‘upper middle class’. Voor Ralph betekende dat allerminst dat hij het kalmpjes aan heeft gedaan. Heel zijn leven heeft hij hard gewerkt. Het was een leven gewijd aan de muziek. Op 26 augustus 1958, vijftig jaar geleden, kwam een einde aan zijn leven. Hij werd begraven in Westminster Abbey, vlak bij Henry Purcell.

Van zijn tante kreeg hij de eerste muzieklessen. Aan de piano was hij, naar eigen zeggen, geen held. Maar ook studeerde hij viool, ‘which was my musical salvation’. Later studeerde hij aan het Royal College of Music onder Charles Villiers Stanford, maar ook studeerde hij geschiedenis en muziek aan Trinity College, Cambridge. Onder zijn vrienden en tijdgenoten waren de latere filosofen G.E Moore en Bertrand Russell. Heel zijn leven was hij omringd door beroemde figuren. Na zijn studie geschiedenis keerde hij terug maar het Royal College of Music om compositie te studeren onder Hubert Parry, die zijn vriend werd. Onder zijn medestudenten was Leopold Stokowski. In 1896 studeerde zij beiden orgel. Voor Amerikaanse hoorders zou Stokowski later zes symfonieën van Williams dirigeren. Stokowski is bij mijn weten nooit organist geweest, Williams was organist aan de St. Barnabas Church in Lambeth en hij heeft ook orgelmuziek geschreven, o.a. Three Preludes on Welsh Hymntunes en A Wedding Tune for Ann. Ik merkte dat zijn orgelmuziek dit jaar ook in Nederland wordt gespeeld, in elke geval in de Gertrudiskerk van Bergen op Zoom.

Voor zijn muziekstudie ging Williams ook naar het buitenland; in 1897 studeerde hij bij Max Bruch in Berlijn. In 1908 ging hij voor drie maanden naar Frankrijk om lessen te nemen bij Maurice Ravel. Hij was de laatste leerling van Ravel. Ravel schreef over Williams dat hij de enige leerling was ‘who does not write my music’.

In dienst van het lied

In 1903 werd zijn belangstelling gewekt voor de woorden en melodieën van volksliedjes, die in vergetelheid dreigden te raken. Hij werd lid van de Folk-song Society en gaf gevolg aan de oproep van Cecil Sharp: Discussieer niet aan tafel óver het volkslied, maar ga de boer op en luister. Williams ging luisteren en verzamelen. Daarvoor maakte hij grote reizen door het land. Iedere ontdekking verschafte hem veel vreugde Later verwerkte hij liederen en melodieën in zijn eigen muziek, want hij was gegrepen door de schoonheid van die muziek en de anonieme geschiedenis ervan in het arbeidzame leven van ‘gewone’ mensen. Zijn werk en inzet heeft veel gedaan om bij anderen waardering te wekken voor de traditionele Engelse volkliedjes en melodieën. Het kon niet anders of hij werd president van de English Folk Dance and Song Society, een van zijn vele werkzaamheden.

Nog op een andere manier zou hij in dienst komen te staan van het lied. In 1904 was Percy Deamer, samen met anderen bezig, aan een nieuw liedboek. Vaughan Williams werd aangezocht de muziek van de hymns te verzorgen. Hij weigerde aanvankelijk: ‘Ik weet van hymn-books niets af’. Toen hij echter vernam dat de door hem vereerde Cecil Sharp hem had aanbevolen, bezweek hij en aanvaardde de opdracht ‘een schat van de schoonste kerkliederen van de wereld bijeen te zoeken’. Gezegd werd dat hij daarvoor wel 2 maanden moest uittrekken. Het werden twee jaren en het kostte hem ook nog eens 250 pond, toen een vermogen. Williams verzamelde niet alleen de melodieën, hij schreef ze ook zelf. Een van de melodieën is bij de middeleeuwse hymne Come down, o love divine. Hij gaf aan de melodie de naam ‘Down Ampney’, ter herinnering aan zijn geboorteplaats, misschien ook ter herinnering aan de pastorie en aan de vader die hij nauwelijks had gekend. Adriaan C. Schuurman loofde in het Compendium bij het Liedboek de ‘prachtige eenheid van tekst en melodie’. Een andere melodie noemde hij ‘sine nomine’, zonder naam. Dat is de melodie bij For all the saints who from their labours rest. Bij het kerkvolk, niet alleen in Engeland, maar ook elders, is Williams om deze melodie bekend geworden. De tekst van het lied is van William Walsham How (1823-1897). Willem Barnard schreef over hem in het Compendium: ‘Men heeft hem de grootste gezangendichter van het victoriaanse Engeland genoemd. Toch was hij in de eerste plaats priester, anglicaans bisschop, een man van de kerk. De bisschop van de arme lui, van de kleine man is hij ook bijgenaamd’. Over For all the saints, zou je, aldus Barnard, ietwat onvriendelijk kunnen zeggen dat het iets te veel heeft van victoriaanse kerkramen, maar anderzijds zal men moeten zeggen dat in dit lied ‘toch een reeks echt christelijke beelden wordt doorgegeven’… ‘Militia Chisti is een eerlijke term. De kroon, de krans wordt aan de overwinnaar toegezegd, zo ziet ook de apostel het. En de rots, de burcht, staat van oudsher als beeld voor de Heer. De trompetten weerklinken ook in de bijbel. En de paarlen poorten, waar in de grote dageraad alle gezegenden binnengaan, “the gates of pearl” uit de Engelse tekst, staan in het visioen van het nieuwe Jeruzalem, Openbaring 21:21’.

In 1906 verscheen The English Hymnal. In de Introduction, geschreven door Vangham Williams, wordt gezegd dat we te maken hebben met ‘A collection of the best hymns in the English language’ en komen we de uitspaak tegen: ‘Good taste is a moral rather than a musical issue’.

Met Percy Daemer en Martin Shaw werkte Williams ook mee aan Songs of Praise, 1926 en 1931 (bedoeld om thuis, op school of in samenkomsten te worden gebruikt) en Oxford Book of Carols, 1928. In totaal schreef Williams 14 orginele melodieën voor hymns.

Typisch Engels

Williams schreef symfonieën, kamermuziek, oratoria, cantates, muziek voor de liturgie en voor koren, maar ook opera’s en muziek bij films. Een van de opera’s was The Pilgrims Progress, naar de allegorie van John Bunyan. Hij begon er aan te werken in 1925 en pas in 1951 was de première. Williams schreef zelf het libretto. De naam van Christian veranderde hij in Pilgrim. Naast zijn ander werk wordt dit jaar ook deze opera uitgevoerd. In een recensie werd ook de 17e eeuwse kledij geprezen en gewag gemaakt van de ‘wanstaltige zak’. Toen ik las over die zak, dacht ik aan mijn moeder. Thuis hadden we een Pelgrimsreize met platen. Aan de hand van de illustraties vertelde mijn moeder het verhaal. Bij de zak gekomen, zei ze: ‘Hij kon die zelf niet losmaken’. En dat had ik al gedacht, zo jong als ik was.

Behalve componist was Williams ook docent en dirigent. Hij dirigeerde enkele malen de Matthäus Passion en toen wilde men dat hij dat jaarlijks zou doen. En dat gebeurde, het werd een traditie.

Williams had een voorkeur voor de renaissancemuziek. Heel duidelijk merkbaar is dat in zijn Fantasia on a Theme of Thomas Tallis. Aan dit stuk bleef hij werken. Het meest hield hij zelf van het oratorium Sancta Civitas.

Williams wordt door velen beschouwd als een van de belangrijkste Engelse componisten na Henry Purcell. Hij was in ieder geval een centrale figuur in het Engelse muziekleven, alleen al vanwege zijn lange carrière als leraar, dirigent en vriend van vele jongere componisten en dirigenten. Dikwijls heeft men van zijn muziek gezegd dat zij karakteristiek Engels is. De schrijver Peter Ackroyd zei eens: ‘Als je dat Engelse in de muziek al in woorden ingekapseld zou kunnen krijgen, dan zouden die woorden waarschijnlijk zijn: ogenschijnlijk vertrouwd en gewoon, toch diep en mystiek, maar ook lyrisch, melodisch, melancholisch en nostalgisch en van alle tijden’. Dat diepe en mystieke is bijvoorbeeld te beluisteren in Five Mystical Songs voor bariton, koor en orkest naar gedichten van George Herbert. Ackroyd citeerde een muziekkenner die had opgemerkt dat bij Vaughan Williams ‘iemand nooit helemaal zeker is of je luistert naar iets dat heel oud is of naar iets dat heel nieuw is’.

M.G.L. den Boer