Johannes Hermanus Gunning Jr.

logo-idW-oud

 

JOHANNES HERMANUS GUNNING JR.

In mijn ouderlijk huis hoorde ik zo nu en dan over Gunning. In de boekenkast van mijn vader stonden de delen Blikken in de openbaring¸ die ik later van hem kreeg. Op college werd er terloops op hem gewezen. Toen ik in mijn eerste gemeente stond kreeg ik een brief van prof. E.L. Smelik waarin hij onder meer schreef dat Gunning echt iemand voor mij was. Ik moest hem maar aandachtig gaan bestuderen. In het werk van O. Noordmans kwam ik hem ook herhaaldelijk tegen. Later, toen ik predikant was geworden in Utrecht, kwam ik in contact met Hasselaar en Beker die met grote warmte en kennis van zaken over Gunning spraken. Met Beker heb ik me vele ochtenden in het werk van Gunning verdiept. We schreven menig artikel in dit tijdschrift en later publiceerden we J.H. Gunning jr. – een theologisch portret.

Bij Gunning dacht ik vaak: hij is zo anders dan zijn tijdgenoten en juist dat anders-zijn maakt hem voor mij zo boeiend. Neem bijvoorbeeld zijn aandacht voor de gemeenschap in een tijd dat het individualisme de boventoon voerde. Gunning kwam op voor de persoon die is ingebed in de gemeenschap, de gemeenschap van de kerk, maar ook de gemeenschap van de maatschappij. De persoon en het persoonlijke is er pas ten volle in de verbondenheid met de Persoon van Jezus Christus, die wij belijden en verwachten. De kerk (gemeente) is één en katholiek in de verwachting van de toekomst des Heren en zijn koninkrijk. Deze verwachting vervreemdt ons niet van het heden en van de tegenwoordige wereld. ‘In de hope op Jezus’ verschijning te leven is geen verzaken van het heden, maar een aanvatten van de wereld in de moed der liefde, ja één-worden met haar om haar te behouden en te heiligen…’

Zijn geschrift De toekomst des Heeren heb ik het meest gelezen. De eschatologie doortrekt heel zijn theologisch denken, want zij is niet een afzonderlijk element, maar het allesbeheersend gezichtspunt uit hetwelk alles wordt beschouwd. Eschatologisch licht valt over alle onderdelen van de theologie zoals bijvoorbeeld verkiezing en voorzienigheid, de geschiedenis van kerk en wereld. Door zijn eschatologische concentratie is zijn theologie bewegelijk en kunnen telkens wendingen worden voltrokken. Daardoor is er bij hem een streven naar een goede liiturgie, waarin plaats is voor de aanbidding. Daarin was hij toen ook een uitzondering.

Gunning was voluit een katholiek theoloog en terecht kreeg hij een plaats in een recent verschenen boek (dat ik nog niet heb gelezen) over de katholiciteit van de kerk. Als katholiek theoloog had hij eerbied voor de reformatorische traditie, maar hij durfde deze traditie vrijmoedig en kritisch te taxeren en hij wist zich gebonden aan de gehele traditie van de kerk. Om zijn katholiciteit kwam hij in conflict met A. Kuyper en verzette hij zich tegen de vorming van partijen en richtingen in de kerk.

Gunning had de gave der bewondering. Hij bewonderde niet alleen gelovigen, maar ook ongelovige grote geesten als Spinoza. Hij was thuis in het werk van Dante, Goethe, Shakespeare, Schiller en zovele anderen. Ik bestudeerde handschriften, preken en lezingen in de Universiteitsbibliotheek. Op een keer kwam ik een lezing tegen over Henri-Frédéric Amiel (1821-1881). Hij bleek diens Journal Intime te hebben gelezen en van alles en nog wat over de man te weten, en daarover zo te spreken dat mensen geïnteresseerd werden in deze figuur, ook ik.

Hij was man van de kerk en stond te boek als vroom (maar zelf had hij nogal wat tegen allerlei vroomheid, ook tegen de vroomheid van zijn eigen zoon, de Pniël-Gunning), maar tegelijk kon hij, zoals K.H. Miskotte heeft opgemerkt, zich ‘zo diep en broederlijk bewegen in de “wereld” en de “wereldse” geesteshoudingen’. Als oudere man getuigde hij, dat van jongsaf de algemene geschiedenis, inzonderheid voor het gebied van beschaving, wijsbegeerte, wetenschap en kunst, zijn hartstocht was. Hij kan ons leren hoe heilzaam het is voor een theoloog om zich bezig te houden met de cultuur, in het bijzonder de literatuur.

M.G.L. den Boer