Al dat geweld

logo-idW-oud

 

AL DAT GEWELD

Angst

Voor het eerst werd ik met geweld en angst geconfronteerd toen ik een kleine jongen was. Ik logeerde in de vakantie van mijn ouders op de boerderij van mijn grootvader en oom. Er waren daar nog meer ooms, ook op vakantie. Op een keer spraken zij over de oorlog. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren zij in dienst aan de grenzen van ons land. Zij wisselden ervaringen uit, waarschijnlijk voor de zoveelste keer. Ik speelde op de vloer met een bootje. De ooms dachten dat ik niet luisterde naar hun verhalen over de bombardementen en de mannen, vrouwen en kinderen die angstig waren gevlucht voor het geweld, en hoe zij dat hadden ervaren. Ik luisterde wel. Dat ik had geluisterd bleek ’s nachts. Ik kreeg een angstdroom. In de droom liep ik tussen het koren achter de boerderij. Ineens kwamen mannen te voorschijn met verwrongen gezichten, dreigend met hun geweren. Ik schreeuwde en bij mijn bed stonden twee tantes die me weghaalden uit het gebied van de angst en me brachten naar het rijk van de liefde.

In het lijvige boek Met alle geweld van Hans Achterhuis lees ik dat de angst verschillende gradaties kent. Een mildere vorm is onrust of bezorgdheid, een extreme vorm is panische angst. En dan is er ook nog de angst van het kind. In de jaren ’60 werden de gevoelens van angst gebagatelliseerd, maar sinds 11 september 2001 beheersen angst voor terrorisme en moslimfundamentalisme de Westerse pers. Er wordt gesproken over ‘de republiek van de angst’ of ‘het rijk van de angst’ (33v.) Overal merkbaar is de angst voor de toekomst en het alomtegenwoordige geweld. Het ‘ergste van alles is de voortdurende angst voor de dreiging van een gewelddadige dood’ (149). Geweld en angst waren er in alle tijden, maar er zijn tijden dat ze typerend zijn en allesbeheersend. Zo noemde Tillich de vorige eeuw de eeuw van de angst. Achterhuis bespeurt de laatste jaren een latente dreiging van grootscheeps geweld. Een soort ‘onweersdreiging’ die hij ook waarnam aan het eind van de jaren ’60, aan de vooravond van de zesdaagse oorlog, de Russische inval in Tsjechoslowakije en de gewelddadige studentenopstanden in de westerse hoofdsteden. Je kunt stellen dat we geobsedeerd zijn door onze veiligheid en de tegenhanger ervan: criminaliteit en terrorisme. In 1989 leek een stabiele wereldorde in het verschiet te liggen, maar er is niets van terechtgekomen.

Er zijn persoonlijke angsten, maar ook maatschappelijke angsten, de angst van enkelingen en de angst van gemeenschappen.

De lichamelijke integriteit van een persoon wordt vaak onherstelbaar beschadigd door de gewelddaden van mishandeling, marteling en verkrachting. Het gaat dan om veel meer dan puur fysieke pijn. ‘Juist het gevoel weerloos aan de wil van een ander onderworpen te zijn, kan iemand niet alleen elk vertrouwen in zichzelf, maar zelfs in de gehele maatschappij doen verliezen. Schaamte over het eigen lichaam, angst en het blijvend gevoel van onveiligheid zijn enkele van de gevolgen van de overweldiging van het lichaam door een ander’ (247). Naast de persoonlijke integriteit is er ook een maatschappelijke integriteit, die op vele manieren kan worden aangetast, bijvoorbeeld door regelrechte discriminatie en uitsluiting.

Achterhuis gaat te rade bij vele filosofen, vooral Hannah Arendt is zijn grote inspiratiebron, maar hij citeert ook uit romans. De filosofie is op zoek naar de ene ‘waarheid’, bij de romans wordt een beroep gedaan op de meervoudige stem. De roman weigert ‘eenvoudige antwoorden te geven op existentiële vragen’ (40). De roman is meerzinnig en relatief, niet te vangen in één ‘waarheid’, maar wel richtinggevend. Zo ziet Achterhuis in de roman Wachten op barbaren van J.M. Coetzee (een schrijver die hij meermalen citeert) ‘een allegorie op de angst voor terroristen en moslimfundamentalisten’ (371) en kan de inval in Barbarenland vergeleken worden met de inval in Irak. (De besprekingen van Coetzee’s werk en van de ontwikkelingen in Zuid-Afrika die daarin worden beschreven, behoren tot de interessantste gedeelten uit Achterhuis’ boek).

Angst verlamt en is een slechte raadgever. Achterhuis biedt geen concrete oplossingen aan. Maar het realistisch inzicht waartoe hij is gekomen brengt hem ertoe om op een niet naïeve manier naar oplossingen uit te kijken. Zo werden de angsten en tegenstellingen uit het Europa van de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd die zich manifesteerden in de vele godsdienst- en burgeroorlogen ‘langzaam overwonnen door de nieuwe instituties van nationale staten en diverse christelijke kerkgemeenschappen. Deze disciplineerden burgers en gelovigen en boden hun een veilig gemeenschappelijk tehuis’ (393). Het is volgens hem de grote vraag of in onze tijd zich zulke instituties aandienen ‘die het rijk van de angst kunnen transformeren’. Daarop is in het boek het zoeken gericht.

Woede

Op klaarlichte dag werd op straat een oude dame, lid van ‘mijn’ gemeente, door twee onverlaten aangevallen en van haar tas beroofd. Zij brak haar heup. Ik hoorde het even later van een ander gemeentelid en ik werd zo woedend dat die ander er van schrok. Het was echter een machteloze woede. Later maakte ik van dichtbij iets dergelijks mee. Twee keer, kort achter elkaar, werd mijn vrouw, ook weer op klaarlichte dag, door drie jongens op een fiets van haar tas beroofd, de ene keer uit het mandje voor op de fiets, de andere keer werd de tas van haar schouder geritst. Je hebt dan niet echt tijd voor woede (er is dan onderdrukte woede), je moet je vrouw bemoedigend toespreken en een glaasje water geven, de politie waarschuwen en de bank om de geldpas te blokkeren. Je bent daar de rest van de middag mee bezig. Achterhuis citeert de Volkskrant van 16 januari 2009 die meldde dat één op de zes Nederlanders zijn uitgaanspatroon aanpast uit angst voor geweld. Ook mijn vrouw heeft een ‘aangepast uitgaanspatroon’. Zij gaat er in de avond alleen niet meer op uit en zij mijdt de weg waar de gewelddadige beroving plaats vond.

Achterhuis geeft twee voorbeelden van soortgelijk geweld, waarin woede gepaard gaat met angst. Bij het ene voorbeeld was hij zelf betrokken. Beeldend schrijft hij:

‘Bang! Met een harde klap sloeg mijn hoofd opzij tegen de grond. De tas die ik als kussen had gebruikt, werd ruw door twee jongens op een scooter meegetrokken. Schreeuwend rende ik er achteraan. Mijn woede-uitbarsting werd echter gesmoord door een aantal andere jongens, die mij dreigend in Italiaans en gebrekkig Engels duidelijk maakten dat ik beter kon “dimmen”. Als een geslagen hond droop ik af, angstig en boos tegelijk’ (92). Angstig en boos tegelijk! Later nam de angst nog toe toen hij besefte dat zij zijn adres hadden en hem konden vinden.

Woede, in de vorm van agressie, kan volgens Achterhuis een ‘positieve eigenschap’ van de mens zijn, nodig om individueel te overleven en om de soort of groep in stand te houden en te reguleren. Revolte tegen structureel geweld kan gewettigd zijn, maar dan wel onder bepaalde voorwaarden: als er uitzicht is op een goed gevolg in een niet al te verre toekomst en de revolte niet steunt op utopische ideeën. Achterhuis ziet geen heil in utopieën. Zijn realistisch inzicht doet hem op zijn hoede zijn voor de gevaren van utopisch denken en een politiek van de goede bedoelingen.

Achterhuis rekent grondig af met de mythe van de ‘nobele wilde’, met de gedachte dat mensen van nature verdraagzaam zijn en pas gewelddadig worden als gevolg van onze onrechtvaardige orde. Het blijkt dat de mensheid in haar lange voorgeschiedenis als jager en verzamelaar buitengewoon gewelddadig was. Hij geeft Thomas Hobbes gelijk als deze zegt dat het leven van de mens in zijn ‘natuurlijke toestand’, dus voor de vestiging van de staat met zijn geweldsmonopolie inderdaad ‘eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort was’. Geweld behoort tot de menselijke conditie.

Opgepast moet worden dat we niet alles onder de noemer ‘geweld’ laten vallen Door het begrip oeverloos te maken, wordt het zonder betekenis. Eveneens moet onderscheid gemaakt worden tussen ‘geweld’ en ‘macht’. Macht kan corrumperen, maar dat hoeft niet. We zien dat geweld juist opkomt waar macht afbrokkelt. Het geweld van de hooligans breidt zich schrikbarend uit als de macht van de politie te laat of onvoldoende wordt ingezet.

Het boek van Achterhuis over de meest diverse vormen van geweld is zo rijk van inhoud dat ik slechts twee thema’s heb geselecteerd: angst en woede. Maar ook daarover zou nog veel meer gezegd kunnen worden dan ik deed.

Tenslotte, Achterhuis pleit voor een houding van ‘morele onverschrokkenheid’, te vergelijken met de ‘Zivilcourage’ van Bonhoeffer. Het boek eindigt als volgt:

‘Geen toekomst zonder verzoening luidt de titel van Tutu’s verslag over het werk van de Waarheidscommissie. Dat klinkt misschien te groot en te optimistisch voor een land waar het geweld van de wij/zij tegenstelling zich ook tegen buitenlanders begint te keren. Ik zou het bescheidener willen formuleren: zonder verhalen en voorbeelden van morele onverschrokkenheid geen uitzicht op een voor mensen leefbare wereld waarin het geweld wordt beheerst en geminimaliseerd’ (737). Misschien is dat wel het hoogste dat bereikt kan worden: een dam tegen het geweld en het steeds weer terugdingen van de watervloed van het geweld.

M.G.L. den Boer