Een jubileumboek

logo-idW-oud

 

EEN JUBILEUMBOEK

Dr. O.W. Dubois en Krijn de Jong, Aan de minste van Mijn broeders – Het werk van ‘Tot heil des volks’ 1855-2005. Oogst publicaties i.s.m. Barnabas, A’dam 2005

In 2005 bestond de vereniging (later stichting) ‘Tot Heil des Volks’ 150 jaar. Ter gelegenheid van dit feit werd de historicus en Reveilkenner O.W. Dubois gevraagd een jubileumboek te schrijven en hij heeft zich met grote inzet van zijn opdracht gekweten. Het is te merken dat hij met zijn bijdrage belangstelling wilde wekken voor hen die in woord en daad getuigenis hebben gegeven van het evangelie. De tegenwoordige adjunct-directeur Krijn de Jong schreef de hoofdstukken 11-13.

Aan mijn vrouw, die als jong meisje, woonde op de Brouwersgracht en speelde bij de Noorderkerk, vroeg ik of ‘Tot heil des volks’ haar iets zei. ‘Nou en of’, zei zij ‘de Willemsstraat, en meneer Stroethoff, de kerstfeestvieringen, de zondagsschool en de lezingenavonden die voor velen een uitje waren. Ik ben nog een poosje op een handwerkclub voor meisjes van Het Heil geweest. Ze hebben, geloof ik, veel goeds gedaan.’ Als eerste noemde zij de Willemsstraat en dat is het historisch hart van ‘Tot heil des volks’ gebleven.

‘Tot heil des Volks’, kortweg meestal aangeduid als Het Heil (ook in dit boek), is een van de vele vruchten van het Nederlandse Reveil. Het boek begint dan ook terecht met enkele hoofdlijnen over het Reveil in de sociaal-economische en geestelijke situatie in de jaren 1813-1850. In die tijd leefde een groot deel van de bevolking in pure ellende. De armoede (stoffelijk en geestelijk) was – zoals dat wordt genoemd – uiterst schrijnend.

Het boek geeft vele kleine biografieën van mensen die een rol speelden in Het Heil en bijna even zovele bekeringen. De eerste biografische schets is van ds. Jan de Liefde die met enkele anderen Het Heil in januari 1855 hebben opgericht. Over De Liefde is veel te vertellen, want het was een boeiende figuur. Sociaal heel bewogen, een goed organisator, welsprekend en gedreven door liefde voor mensen, inzonderheid de armen en vernederden, maar ook een bijzonder ‘anti-kerkelijke’ man. Vooral de Hervormde kerk moest het ontgelden. Op een vergadering van 25 oktober 1854 kwam het tot een confrontatie. Na lezingen van Daniël Chantepie de la Saussaye en ds. O. G. Heldring kwam De Liefde met zes stellingen waarvan de laatste luidde: ‘De ernstige overweging van elk Christen verdient de vraag of, en in hoeverre het oorbaar is, bij te dragen tot en te bidden voor de instandhouding van een instituut (de hervormde kerk), dat voor ver weg groter gedeelte leugen dan waarheid onder het volk verspreidt, en mitsdien meer zielen vermoordt dan behoudt’. Het optreden van De Liefde veroorzaakte grote verontwaardiging. Chantepie eiste een motie van afkeuring tegen De Liefde. Deze motie werd aangenomen en De Liefde verliet de vergadering. Enige dagen later kwam het tot een verzoening tussen De Liefde en Heldring die overigens het volstrekt onkerkelijk standpunt bleef afwijzen als schadelijk voor de kerk. De verzoening met Chantepie, die met J.H. Gunning een van de voormannen van de ‘ethischen’ was, bleef uit. Hij sprak over De Liefde ‘als een ontbindend element dat beteugeld moest worden’. De Liefde was ‘de meest onkerkelijke christen’, maar hij deed veel goeds. De verhouding van Het Heil tot de kerk is altijd moeilijk gebleven. Vooral hervormden vonden de binding met de kerk te gering en de anderen, zoals darbisten en de mensen van de vrij evangelische kerk en de vergadering der gelovigen, vonden de relatie te innig.

Als een rode draad loopt door de 150 jarige geschiedenis van Het Heil ‘het zoeken van het verlorene’ en het opkomen voor de minsten van Christus’ broeders en zusters. Dat werd gedaan door onderwijs, evangelisatie en armenzorg. Dat waren ook de drie activiteiten van de broeders en zusters des gemenen levens in de Middeleeuwen. Het Heil bezat 5 scholen. Van één van de scholen, de Eben-Haëzerschool in de Bloemstraat, was H. M. Van Randwijk, de schrijver van twee romans in de jaren ’30 die nogal wat deining veroorzaakten, van 1937-1940 hoofd. Door Dubois wordt hij een ‘voorbeeldig en bewogen onderwijzer’ genoemd. In de oorlog was de school een centrum van het verzet. Op dezelfde dag, 15 juni 1937, aanvaarde F.A. Stroethoff zijn functie als directeur van Het Heil (hij was de eerste directeur) en trad Van Randwijk in dienst als hoofd van de school. De samenwerking tussen hen was goed, al liepen hun overtuigingen niet parallel. ‘Men vond elkaar in het christendom van de daad, in sociale bewogenheid zoals die bij Van Randwijk tot uiting kwam in zijn werk als onderwijzer’. Ook waren beiden mensen van het verzet.

De geschiedenis van Het Heil is ook de geschiedenis van de evangelisten: Hollerman (in het boek Holleman genoemd), De Raadt, Van der Lelie en Gerdes. Evenals De Liefde waren er evangelisten die liederen schreven en (kinder)boeken. De Liefde: Van U zijn alle dingen; Gerdes: Daar ruist langs de wolken.

Met volkslezingen en kerstvieringen heeft Het Heil talloze volwassen Amsterdammers getrokken terwijl op de zondagsscholen vele kinderen voor het eerst over Jezus hoorden.

In het nummer van 5 jan. 1946 van dit tijdschrift schreef J.J. Buskes over de eerste kerstfeestviering na de bevrijding, op vrijdagavond 21 december in de Westerkerk. ‘De kerk werd deze avond gevuld door de Jordaan. Het was de vereniging “Tot Heil des Volks”, die ons samenbracht. Enkele van mijn collega’s hebben nogal wat bezwaren tegen “Het Heil” omdat het geen kerkelijk karakter draagt. “Het Heil” is een kind van het Reveil. Het is door de jsren heen duizenden tot zegen geweest. Er zijn collega’s, die uit “kerkelijke” overwegingen voor zo’n samenkomst bedanken. Ik kan dat niet. Toen de volle Westerkerk – wat een prachtig gezicht, als alle lichten branden – het lied van de eerste voorzitter van “Het Heil” zong, het lied “Daar ruist langs de wolken” van de onvergetelijke Gerdes, voelde ik mij toch wonderwel op mijn plaats, en was het mij een voorrecht aan deze grote schare rasechte Jordaners te mogen vertellen van het welbehagen van God in mensen•’ Dubois vermeldt in zijn boek de kerstfeestviering van 21 dec. 1945 in de Westerkerk waar 2000 mensen van de Canadezen elk een kilo vlees kregen, maar hij noemt niet de naam van Buskes. Ook wordt door hem niet vermeld de rol die Buskes speelde bij de aanstelling van Van Randwijk als hoofd van de Eben-Haëzerschool. In het hoofdstuk ‘Drie Vrienden’ van zijn boek Hoera voor het leven schreef Buskes, toen er geen plaats was voor Van Randwijk, ‘deze gereformeerde rooie’ in de christelijke school: ‘Het is mij gelukt, Van Randwijk een plaats te bezorgen aan een van de scholen van “Tot heil des volks” in Amsterdam, waar hij als onderwijzer prachtig werk heeft gedaan’.

In de loop van de 150-jarige geschiedenis van Het Heil zijn er ook in andere delen van het land afdelingen geweest, maar die zijn ter ziele gegaan. Alleen in Amsterdam is Het Heil tot vandaag de dag werkzaam gebleven, ondanks crises die er zijn geweest en die in dit boek niet worden verzwegen. Men kon verder gaan en springlevend blijven omdat men wendingen wist te voltrekken en reageerde op de veranderingen die plaatsvonden. Zo genieten thans de Amsterdamse jeugdhotels van The Shelter en de seksuele hulpverlening die Different biedt, bekendheid.

Het jubileumboek dat Dubois schreef is meer en anders geworden dan de meeste jubileumboeken; het is een historisch document. Het bestuur van Het Heil kan blij zijn dat het de opdracht aan hem heeft verleend.

M.G.L. den Boer