De waarheid spreken

logoIdW

 

DE WAARHEID SPREKEN

Scriba Plaisier I had altijd last van kardinaal Simonis. Die last bestond in jaloezie op Simonis’ verschijning in ambtsgewaad en de publieke aandacht die daardoor getrokken werd. Camera’s houden van onderscheiding, van het vreemde. Traden Plaisier en Simonis samen op, dan zwenkte de camera altijd naar Simonis en moesten er wat hulptroepen aan te pas komen om Plaisier ook nog in beeld te brengen. Dat is niet leuk. Protestanten zijn voor de samenleving minstens zo interessant als katholieken. Maar wij hebben het zelf zo gewild. Protestanten zijn tegen het pontificale, tegen het hiërarchische, tegen het onderscheidende. Wij spreken soms nog over ‘het tegenover’ maar voegen er graag meteen aan toe dat we naast elkaar staan en dat de ambten uit de gemeente opkomen.

Protestanten leven enkel van het Woord. Dat is onze eer en onze zwakte. We zouden het niet anders willen, het Woord is onze lust en ons leven, zoals Psalm 19 zegt: begeerlijker dan goud, blijft dit ons laatst behoud: het woord van onze koning. Maar het woord is ook onze zwakte. Traditioneel heeft het last van de verwisseling van toe-spraak met rationalisme. Het woord is ook de dupe van de teloorgang van de retorica. De zorgvuldigheid in het spreken is onder ons vaak ver te zoeken. Maar opheden heerst de cultus van beeld en sound en daar kan het woord nauwelijks doorheen breken. Dat heeft ons pas echt voorbij de comfortzone gebracht.

Nu zijn dit allemaal observaties aan de oppervlakte. Die zijn echter wel heel belangrijk. Want volgens de Italiaanse journalist Alessandro Baricco (De barbaren, 2010) zijn we ook verschoven van een diepte- naar een oppervlaktecultuur (snelheid verdringt de reflectie, multitasking leidt tot verlies van focus, plezier zonder inspanning) en is het juist de kunst om je aan die verschuiving aan te passen met medeneming van het hoogst nodige. Dus: moeten we wel blijven hangen aan het woord? En zo ja: hoe kunnen we aan het woord blijven?

Slob steekt een spade dieper. Hij zoekt het in de crisis van het waarheidsbegrip. Je kunt zeggen, dat hij daardoor een achterhoedegevecht levert en dat hij blijft steken in het oude denken. Maar je kunt ook zeggen dat hij bezig is het hoogst noodzakelijke mee te nemen naar de nieuwe tijd. Op die laatste manier hoor ik hem spreken: hij is bezig met transfer van de waarheid.

Niet de fundamentalistische transfer werkt, ook niet de hermeneutische, evenmin de collectief-subjectieve groepswaarheid, maar alleen de relationele waarheidsconceptie kan mee. Dus niet een objectieve waarheid die subjectief gezocht moet worden, maar ‘een waarheid die wordt aangereikt’, die om betrokkenheid vraagt en die verantwoordelijkheid met zich meebrengt, namelijk om je overtuiging waar te maken. Geen waarheid die verankerd ligt in het verleden van teksten, maar een waarheid die (blijkens ook die oude teksten!) op een toekomst gericht is, waaraan wijzelf handen en voeten moeten geven. De oude teksten spreken ons daarop aan.

Ik vind het een goed idee van Slob om voorbij de comfortzone terug te rennen (al dreigt het gevaar van de zoutpilaar) om het waarheidsbegrip op te halen en ook om er iets mee te doen, onderweg naar morgen vindt transformatie plaats. Zonder waarheid mis je de aansluiting bij de oude teksten, dat willen wij blijkbaar niet, want ze zijn ons leven en dus moet je de waarheid meenemen, zonder waarheid hebben we geen missie.

Ik begrijp ook wat Slob wil: het woord is de waarheid, verbum dei est veritas. En net als hij denk ik ook dat het woord niet rationalistisch verengd moet worden, maar in zijn oerkarakter van luisteren en spreken genomen moet worden, relationeel dus.

Maar vervolgens zou ik op de terugweg van de eeuwen die achter ons liggen naar vandaag nog even stoppen bij Gunning en Miskotte, die zeiden: de waarheid is persoon. Niet alleen ontmoeting tussen de teksten en ons, maar vooral tussen Jezus en ons en dan met een accent op Jezus. Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Slob citeert die tekst met een accent op is. Maar daar doet hij te weinig mee, hij komt er eigenlijk niet op terug. Dus dat doe ik nu maar. Ook voorbij de comfortzone, waar dus de winden waaien, blijven we verkondigen dat Jezus de waarheid is. Een persoon is de waarheid. Die toespitsing van het waarheidsbegrip is begonnen met Kierkegaard. De eeuwen daarvoor zou men het niet ontkend hebben, maar men zou het als een illustratie van iets breders hebben opgevat. Aan Kierkegaard is die objectieve waarheid al ontvallen. Kierkegaard begint te zeggen dat de waarheid niet in de mens huist, ook niet buiten de mens op ontdekking ligt te wachten, maar tot de mens komt. Ik denk aan dat andere woord uit het Johannesevangelie: de waarheid is met Jezus gekomen (egeneto). En het is in Nederland de ethische theologie van Chantepie de la Saussaye en Gunning geweest, die in de 19e eeuw tegenover de orthodoxie het waarheidsbegrip begon te ont-feitelijken: de waarheid is Jezus (de waarheid is ‘ethisch’, heeft te maken met aangesproken worden en antwoord geven) en wie in Christus is, is in de waarheid. Die omkering is sindsdien in de modernere theologie vastgehouden, zeker in de dialectische theologie van Barth, Brunner (Wahrheit als Begegnung) en Miskotte, maar ook later bij Berkhof bijvoorbeeld.

Dat maakt waarheid relationeel en daarvoor is steun in de bijbel, met name in het Hebreeuwse aman, dat waarheid in de zin van betrouwbaarheid betekent. Waarheid staat niet alleen tegenover feitelijke onjuistheid, zodat een uitspraak gefalsifieerd kan worden, maar ook tegenover de morele onwaarheid, de bewust gesproken onwaarheid, de leugen. Een ding is de waarheid proberen te achterhalen. Een ander ding is de waarheid spreken, getuigen van de waarheid. Het vreemde is dat wij het begrip waarheid heel moeilijk vinden in de eerste zin, terwijl het begrip in de morele zin heel evident lijkt. Dat morele houdt met het relationele verband. In die evidente zin is volgens de christelijke verkondiging Jezus de waarheid. In zijn woorden en daden stuit je op de waarheid. Miskotte heeft dat relationele in Als de goden zwijgen uiteengezet door het verhaalkarakter van de bijbel te belichten.

‘De waarheid is ethisch’ doelt op die twee dimensies: de persoon die op ons toekomt en de ontmoeting waarin hij gezaghebbend blijkt te zijn in onze ervaring.

Je zou je kunnen afvragen of je voor de erkenning van deze betrouwbaarheid wel het woord waarheid nodig hebt. Het sticht maar verwarring in een wereld waar de correspondentie-theorie zo’n enorme steun vindt bij de dominante exacte wetenschappen. Toch denk ik dat ieder die als gelovige over waarheid blijft spreken op de ene of de andere manier de concurrentie wil aangaan met alle aanhangers van de correspondentietheorie die de realiteit niet met God kunnen rijmen. Wie Jezus als de waarheid belijdt, bedoelt uiteindelijk te zeggen dat in hem ook heel de realiteit begrepen wordt. Wie in Jezus gelooft ook al kan hij de werkelijkheid niet met christelijke proposities doorgronden, bedoelt op die ‘versmalde’ (‘van het bijzondere naar het algemene’), relationele manier toch de gehele werkelijkheid ter sprake te brengen.

Hierin verschil ik nu met Slob. Zolang het woordeke waarheid in de mond wordt genomen, denk ik dat het hard-core commonsense is om te denken dat het dan om de overeenstemming van woord en realiteit gaat. Juist ook in de nieuwe tijd van de oppervlaktecultuur. Door Jezus als de waarheid te belijden ligt de waarheid niet vast in het verleden, doet de ontmoeting met ons ertoe, is de waarheid dus dynamisch, geen toestand maar een gebeuren, laten we zeggen ‘de waarheid is eschatologisch’ maar het gebruik van het woord verraadt de ambitie te spreken over hoe de dingen zijn.

Ik vind dus dat Slob in feite toch te hermeneutisch bezig is: woorden ontmythologiseren, woorden vasthouden maar er toch een draai aan geven. Ik denk dat je daarmee de waarheid tekort doet en dat je het ook niet meer uitgelegd krijgt in een oppervlaktecultuur.

Tenslotte nog iets over authenticiteit. Slob komt daar ook op uit en het is ook een basisbegrip bij Taylor. Juist het woordkarakter van het protestantisme geeft ons de kans om authentiek te zijn. Slob wil dat echter niet opvatten in charismatische zin alsof het om de persoon van de voorganger zou gaan. Alweer geldt: die persoon van de voorganger is onze eer en onze zwakte. Het gevaar is dat de voorganger pontificaal voor God gaat spelen. Maar de eer is dat die voorganger er wel toe doet. Ze is relevant in het werk van de Geest. De preek wordt dan niet de hoogst-individuele expressie van haar subjectieve waarheid, maar in het vertolken van de teksten en in de verkondiging die daaruit opstijgt, doen onze emoties, beelden en dromen wel helemaal mee! Het is een kunst, het is topsport om op die evenwichtsbalk van Woord en Geest te lopen, terwijl bovendien de winden van beeld en sound waaien. Is er een relevanter leven denkbaar dan dat van de dominee?

Gerrit de Kruijf

Auteur is hoogleraar Christelijke Ethiek in Leiden