Een goed bericht van J.B. Aalbers

logoIdW

 

EEN GOED BERICHT VAN B.J. AALBERS

Over: B. Jan Aalbers, De duif heeft ons een goed bericht gebracht. Een autobiografisch tijdsbeeld van vijfenvijftig jaar oecumenisch predikantschap

Deze autobiografie geeft een beeld van meer dan een halve eeuw gereformeerd predikantsleven. Zij boeit om verschillende redenen, als persoonlijk verslag van een grensganger, maar niet het minst ook als beeld van twee tijdperken, het huidige en het voorafgaande. Hoe verschillend waren na de oorlog nog beide kerken, de Hervormde en de Gereformeerde. Misschien kan men spreken van het ‘wezen’ van een bepaalde kerkelijkheid, niet alleen als stijl van kerkelijk samenleven, maar als betrokkenheid op bepalende inhouden en uitdagingen. Voor de toenmalige Hervormde Kerk kan men dat het zoeken naar een nieuwe definitie van volkskerk noemen, voor de Gereformeerden lijkt de strijd om het ‘toevertrouwde pand’ bepalend. Ietwat eenzijdig geformuleerd: de een was meer naar buiten, de ander meer naar binnen gericht. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk, dat de zogenaamde Woudschotenbeweging (voor gemeentetoerusting) begon als initiatief van gemeenteleden die nieuwe wegen zochten. Zij kreeg veel bijval, als kritisch beweging, maar pas op den duur als eigenlijke kerkelijke functie. Als de waarneming over ‘het wezen’ van beider kerkelijkheid-toen hiermee juist is aangegeven, moet men voor het heden vaststellen, dat het aan beide zijden verdwenen is als sneeuw voor de zon. Wie zou thans weten te zeggen, wat het beslissende kenmerk (als inhoud, als ‘programma’) van de huidige ‘Protestantse Kerk in Nederland’ is?

Aalbers is onder Hervormden vooral bekend geworden als secretaris van Samen-Op-Weg, van 1977 tot 1991 – de moeizame overlegperiode van voortploeteren van synode naar synode, met als voorlopig resultaat het besluit tot hereniging. Als voorzitter van de commissie ‘Kernen van Belijden’, die een grote rol speelde in het zoeken naar een door allen gedeelde grondslag (inhouden!), heb ik jaren met hem samengewerkt. Daar zat hij dan weer op mijn Utrechtse studeerkamer voor overleg, een halve dag praten, met als vervolg de reis naar her en der, om voorlichting te geven op gemeenteavonden van Brabant tot Friesland. Altijd op reis en daarbij altijd vol goede moed! Dezelfde doorzetting, hetzelfde optimisme kenmerkte zijn interventies op de SOW-synoden. Men kan het alles nu nalezen in de hier gepresenteerde geschiedschrijving.

Maar Aalbers was niet alleen in SOW een man op de grenzen. Het boek staat vol met verhalen over zijn betrokkenheid bij de R.K. Kerk, de Liturgische Beweging, bij kerkbouw, eredienst en monumentenzorg (orgels!), bij kunstzinnige initiatieven. Hij was ook, met zijn ervaring als gemeentepredikant, jaren lang kerkelijk opbouwwerker in de nog modderige Flevopolder. Ook die periode documenteert een weinig bekend stukje nationale geschiedenis, in een situatie waarin de kerken wel tot samenwerking moesten komen! Zijn contacten en vriendschappen leveren een aantal interessante plaatjes op van mensen als N. v.d. Akker, bisschop Bluyssen, J.H. Bavinck, W.F. de Gaay Fortman, J.M. de Jong, F. van der Meer, G. Puchinger, C.A. van Peursen, E.L. Smelik en tal van anderen.

Welke een eigen wereld het aan de andere zijde was, laat ook het uitvoerige bericht over de Kampense studietijd zien. Hier zijn ook een aantal lezenswaardige portretten van de toenmalige hoogleraren beschreven. Maar dan het studentenleven, in mores en grappenmakerij niet onderdoend voor de doorsnee academiestad, met inbegrip van een onvervalst corpsleven met ontgroening en al! Dat de Vrijmaking ook het studentenleven diep raakte, blijkt uit de strijd om het ‘behoud’ van het Corps, dat voor een groot deel en ook juridisch naar de Vrijgemaakte opleiding verhuisde. Eerst na een proces voor de rechtbank in hoger beroep kreeg de oude opleiding zijn rechten terug. Dat men ook op examens over de Vrijmaking kon struikelen, bleek uit het peremptoir (toelatings) examen van de schrijver, die antwoorden daarover ontweek en daarbij, niet tot genoegen van de examinatoren, meldde, dat hij een afkeer had van het onderwerp, omdat hij ‘toen u met elkaar in de kerken hierover aan het bakkeleien was, bij de Slag om Arnhem in 1944 in de schuilkelder zat.’

Dat ook in de Hervormde Kerk het nodige moest veranderen, komt uiteraard eveneens aan de dag. Onthutsend is bijvoorbeeld de mededeling, dat in Enschede (een van Aalbers predikantsplaatsen) de nieuwe (architectonisch bijzondere) Lazonderkerk door de tekstielbaronnen werd gefinancierd, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat daar altijd een vrijzinnige predikantsplaats zou blijven. In Enschede heeft de richtingenstrijd, zoals bekend, een verlammmende invloed op het kerkelijk leven uitgeoefend.

Aalbers heeft na zijn emeritering nog opbouwwerk gedaan in De Peel. Ook over het kerkelijke leven in dit lang achtergebleven gebied, waar de gemeenteleden in een tijd zonder auto soms tientallen kilometers van het kerkgebouw woonden, was mij weinig bekend. Het blijkt, dat de vaak voor antipapistisch versleten ‘Maatschappij van Welstand’ in Brabant veel voor het behoud van kerken en predikantsplaatsen aldaar en ook op gebied van sociale zorg veel goeds heeft gedaan.

Hans de Knijff

Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Systematische Theologie in Utrecht