Politici – of toch liever christenen?

logoIdW

 

POLITICI – OF TOCH LIEVER CHRISTENEN?

Waarde Gerrit de Kruijf,

Je hebt in de nummers 8, 9 en 10 drie boeiende portretten geschreven van grote politici met hun eigen weergave van hun (christelijke) motivatie en achtergrond: Helmut Schmidt, Woodrow Wilson en Barack Obama. Mooi, ook door de trefwoorden die je overbracht – gelatenheid, verbond en hoop. Geraakt echter werd ik eerst door de korte slotopmerking over ‘de tamelijk plotseling in Nederland rondwarende visie van Stanley Hauerwas’, die volgens jou diametraal tegenover betrokkenheid van christenen aan de politiek staat. Als hamvraag formuleer je dan: ‘hopen we dat ook de christelijke gemeente politici voortbrengt?’ Mijn antwoord zou een tegenvraag zijn: ‘hopen we dat de christelijke gemeente christenen voortbrengt?’ Wat is er dan aan de hand?

Wij beiden hechten veel belang aan de vraag naar de politieke betekenis van de kerk. Jij, zo begrijp ik, sinds de tijd dat een dwingende verbinding van christen-zijn en socialisme werd gepropageerd, en ik vanwege de oorlog ’40-’45 en de kerkelijke houding in die jaren. We zijn beiden begonnen met Barth. Trouwens, we ontmoetten elkaar voor het eerst bij een Barthconferentie op de Leuenberg. Jouw afscheid van de Barthse politieke profetie ben ik gevolgd. Het ging niet meer, de vrijheid tot politiek spreken werd een verplichting en een wet. Maar nu ben ook ik besmet door het virus van Hauerwas, via het werk van William T. Cavanaugh. Over hem wil ik het hebben, ook om je wat te vragen. De briefvorm die minder systematische volledigheid nastreeft, leek me het meest geschikt hiervoor, ook vanwege een enkel eerder contact dat we op het wijde veld van kerk en wereld hebben gehad. Bovendien, hoor ik in jouw woorden enige emotie meeklinken? Wil je wat provoceren, en zo ja, waarom? Wil je in het ‘rondwaren’een oppervlakkigheid aanwijzen, of speelt een stille ergernis – dus verwantschap – mee? Ik weet het niet en ik zou het best willen weten.

Nu zijn er duidelijk niet-theologische factoren in het spel bij de stijgende aandacht voor Hauerwas’ visie. Het wijd verbreide wantrouwen in de politiek en in politici behoeft nauwelijks toelichting. Verrestaand van de populistische vormen daarvan ga ik daar wel steeds meer van begrijpen en er in delen. Ik vraag me wel eens vertwijfeld af wat een gewoon mens nog in die wereld te zoeken heeft. Dit is geen theologisch argument, en al helemaal geen gelovige houding, maar het behoort wel tot mijn realiteit. Hier wordt het verlangen naar een robuuste kerk wel bevorderd.

Buiten een theologische argumentatie valt ook het geringe zelfbewustzijn van ons kerkelijk leven. Ook onder de aanmoedigingen om missionaire gemeente te zijn of om onze maatschappelijke betekenis waar te maken, proef ik de poging onszelf te bewijzen. Het kan zijn dat anderen deze diagnose te wantrouwend vinden, zó voel ik het aan. Ik denk dat ook hier het spreken over een robuuste kerk een voedingsbodem heeft. Overigens, aan mooie visies is geen gebrek. Beslissend is welk kerkelijk leven gerealiseerd wordt.

Nu inhoudelijk. De Amerikaaanse rooms-katholieke theoloog William T. Cavanaugh is bij Hauerwas gepromoveerd. In 1998 heeft hij zijn dissertatie bewerkt tot het indrukwekkende Torture and Eucharist. Hij houdt zich intensief bezig met politieke theologie. Met Peter Scott was hij editor van de Blackwell Companion to Political Theology. Nu is hij hoofdredacteur van Modern Theology. Hij verwerkt de positie van Hauerwas kritisch, maar zijn profiel blijft, zo meen ik te begrijpen, op dat van Hauerwas lijken. De hamvraag bij hem luidt: hoe staat het met de kerk zelf als samenleving en dus als politieke realiteit? Veel van zijn werk heb ik gelezen en het is mijns inziens van belang hem bij de Europese discussies te betrekken, ook al is veel van zijn werk – maar niet alles – op het Amerikaanse discours gericht.

In Torture and Eucharist onderzoekt Cavanaugh de houding van de (r.k.) kerk tegenover het Pinochet-bewind in Chili. Voor ons is het hier van minder belang hoe hij de invloed van de r.k. sociale leer ontleedt. Na een lange periode van twee handen op één buik, te weten clerus en overheid, had de R.K.K. onder invloed van Jacques Maritain de zelfstandige rol van de leek in de politiek fundamenteel erkend. De te lange terughoudendheid van de kerk jegens de wreedheid van het Pinochet-bewind was dus mee ingegeven door de vrees weer als kerk betrokken te raken in de werld van de politieke macht of die indruk te wekken. Blijkens de titel van zijn boek is voor Cavanaugh de relatie van marteling en eucharistie belangrijker. Hij beschrijft de martelpraktijken als liturgie. De staat dwingt tot een nieuwe communio waaraan burgers met lichaam en ziel toebehoren. De communio van de eucharistie schept een gemeenschap van een geheel ander karakter, namelijk van persoonlijk geven en delen en niet van ontpersoonlijkt nemen en houden. Dat is bij hem niet moralistisch eerder ontologisch, ook al gebruikt hij voorzover ik zie die term niet. Het is de zelfovergave van de Heer waaraan we deelnemen, en waarbinnen we als ontvangers met ziel en lichaam getrokken worden. Niet alleen het brood en de wijn, het eten en drinken, ook de vredegroet getuigt van dat lichamelijk meedoen. Zijn nadruk op de lichamelijke aspecten van de viering van de eucharistie onderstreept zowel het sociale karakter van de maaltijd als de niet slechts spirituele werkelijkheid van het heil. Met een variatie op een woord van Augustinus zegt hij dat we door de liefde Gods zelf geconsumeerd worden, daarmee de prioriteit van Gods initiatief vesthoudend. Zo is de eucharistische gemeenschap, de kerk, een andere communio dan die van de staat.

De staat, en dan met name de natie-staat, heeft Cavanaugh in twee samenhangende lijnen uitgetekend. In veelal historische uiteenzetting laat hij zien dat de Europese godsdienstoorlogen uit de 16e en 17e eeuw ten onrechte die naam dragen. Het ging om de vorming van de nationale staten en hun hegemonie. Protestantse vorsten kozen lang niet altijd de zijde van andere protestantse heersers, maar ook die van rooms-katholieke, en omgekeerd. Daarbij veranderde het begrip van religie en ontstond de notie van religie als privé-zaak, buiten het publieke terrein. De natie krijgt over alle terreinen het hoogste gezag. Dat betekent volgens Cavanaugh dat de natie zelf religie wordt. Hij spreekt dan met de titel van zijn laatste publicatie: ‘Migrations of the Holy’. Hoe actueel dat is blijkt uit het gesprekje dat de liberale mevrouw Verdonk ooit voerde met een jonge moslima: kies je voor de grondwet of de Koran? Het is kenmerkend voor het gerbek aan christelijke en politieke sensibiliteit in onze kerken dat niemand toen zei: mevrouw Verdonk, voor ons is Jezus Christus de Heer, en Hij staat boven de grondwet.

Een andere lijn die Cavanaugh tekent, als voortzetting van zijn aanpak in Torture and Eucharist, is de liturgische. De eerbied voor de vlag, de hand op het hart bij het volkslied, dat soort dingen wijst op het verborgen religieuze karakter van de nationale identiteit. Volgens het onderwijsprogramma, ook op r.k. scholen, wordt aan kinderen meer geleerd goede Amerikanen te zijn dan goede christenen. Zo kon George Bush ongehinderd uitroepen ‘wie niet voor ons is, is tegen ons’. Dat is in het evangelie een puur messiaanse uitspraak. Geen kerk schrok wakker.

De diepte van de Europese crisis rond de euro, en evenzo het moeizame verzet tegen de kretologie van Wilders, worden mijns inziens alleen maar begrepen wanneer we deze kern zien. We dienen het geloof in de nationale staat en zijn krypto-religieuze karakter los te laten, en dat willen we eigenlijk niet.

Nu keer ik terug tot jou, Gerrit. Cavanaugh doet het omgekeerde van wat jou voor ogen staat. Hij gebruikt theologsiche termen voor het publieke terrein, terwijl jij publieke termen zoekt voor kerkelijke inzichten in politiek. Zijn aanpak verheldert mij meer dan de jouwe. Ik nodig je dus uit om meer de gemeenschap van de maaltijd des Heren te betrekken in je overwegingen, en kritischer te worden jegens de staat die wellicht niet zo neutraal is als liberale geestdrift en pleidooien voor de scheiding kerk/staat (waar ik niets tegen heb) ons vertellen.

Maar er moet toch politiek bedreven worden? Ja, en keer op keer hoop ik dat er fatsoenlijke mensen opstaan om dat te doen. Als je hoopt dat de christelijke gemeente fatsoenlijke mensen voortbrengt, wil ik die hoop best delen. Maar ik hoop dat Henk en Ingrid, voetbalclubs en scholen dat ook doen. De gemeente van Christus heeft stellig fatsoen als bijproduct. Haar inzet is echter een andere. Als ze, zoals ik vrees, geen onderscheidingsvermogen meer heeft en zich neerlegt bij de superioriteit van de natie is ze haar koers kwijt. De gemeente heeft het oog op het rijk Gods.

Pim Dekker

Auteur is emeritus predikant (PKN)