De oude Barth en de nieuwe theologie
De oude Barth en de nieuwe theologie
“Moet U eens kijken”. Op Barths bureau lag een voorlichtingsfolder voor aankomende theologische studenten van – ik meen – Hamburg. De dubbele middenpagina werd gevuld door afbeeldingen van protestantse theologen. Helemaal links keek Luther het boekje uit. In het midden Bonhoeffer naast Barth, die dat maar zó zó vond, aan de andere kant Tillich, die naar rechts keek.
“Zo hoort het”, grinnikte Barth. “Luther en Tillich zo ver mogelijk van elkaar vandaan en in tegenovergestelde richting kijkend”. Maar dan ineens was de humor weg. “Wat vindt U van dat boek van Zahrnt: “Die Sache mit Gott”/ Een slecht boek, niet? Informatie? Ach wat! Dat is toch geen fatsoenlijke theologie meer!”Of: Ö, die dame Sölle !! Ik mag tegenwoordig niet meer zeggen, dat meisje Sölle”’ maar wat doet die toch in de theologie!”Dat was de oude Barth ook. Grimmig, vol ironie en spot. Hij verzette zich enerzijds tegen het ietwat triomfantelijke spreken van de Bekenntnisbewegung: “Kein anderes Evangelium”. Hoewel hij er sympathiek tegenover stond deed hij niet mee. In de eerste plaats omdat ze zich niet over Vietnam wilden uiten. Maar ook zijn theologische bezwaar. De Geest werkt niet lawaaierig: “Mit Posaunen geen Bultmann”. Alsof de Waarheid door ons verdedigd moet worden!” Het was hem te emotioneel, niet ongeëngageerd genoeg en te weinig theologisch doordacht.
Aan de andere kant stelde hij zich vierkant op tegenover de “Bultmannianen”’ die hem eveneens te emotioneel, te weinig kosmisch, te weinig werkelijk theologisch dachten. “Alsof ze zelf de wereld moeten redden. Dat komt ervan als je geen rekening houdt met de Heilige Geest”. Vooral trof hem diep – en hij kwam daar steeds weer op terug –m de zwaarmoedigheid van de “Bultmannmensen”. Hun foto’s waren voor hem veelzeggend, en hij werd niet moe zijn studenten daarop te wijzen.
Het blijft een punt van discussie in hoeverre Barths eigen theologie beïnvloed is door denkers om hem heen.Doordat zijn inzet een reactie was, is met alle eigen kracht die het systeem later bevat, zijn conceptie toch een ontmoetings-, een antwoordtheologie. Mogelijk heeft Barth meer kritiek en vragen verwerkt dan hij wel wilde toegeven. Met name – om een voorbeeld te noemen – wordt dit m.i. zichtbaar in zijn antropologie waar de existentialistische invloed te merken is.
Ook de vragen door zijn collega’s gesteld – ik denk aan de bezwaren van Van Oyen tegen zijn antropologie en ethiek – zijn m.i. niet zo aan hem voorbijgegaan als het wel leek. Barth reageerde zelden op kritische vragen, soms scheen hij eenvoudig niet te luisteren omdat hij zo vervuld was van “dat andere”. Maar in hoeverre werke het toch door? De antropologie herschreef hij totaal.
Waarom ageerde Barth zo fel tegen “de nieuwe theologie”/ Er zijn een aantal motieven.
-
De theologie moet verder gaan. BArth meende dat hij de problemen die de nieuwe theologie stelt al aangetroffen had toen hij met zijn vrienden begon.Intussen is de theologie verder gegaan en ze hoeft niet opnieuw het hele proces door te maken dat de dialectici inzetten. Waarom moet men naar het beginpunt teruggaan?
-
Een emotioneel bezwaar. Het godsbeeld waartegen men zich verzet is een karakatuur. Men schrijft een verre hoge God, die geen contact met de mens heeft af. Die verklaart men dood en men gaat hem begraven.Maar zo’n God heeft nooit bestaan. Heel Barths theologie is daar één groot getuigenis voor. Laten we onze tijd beter gebruiken.
-
Een ethisch bezwaar. De nieuwe theologie was hem te weinig kosmisch, te inpidueel, met het gevaar dat ze – evenals destijds in 1914 – in de ethiek verstek laat gaan.
-
Ze was hem te weinig evangelisch omdat ze de humor, de christelijke vrolijkheid niet kende. “Die sombere gezichten, die lekke banden, pneus waar de pneu, de geest uitgelopen is! Ze staan onder een afdak en ze zien niet dat de zon schijnt. Daarom zijn ze zo somber”.
Toch lijkt het me, dat de vragen die mogelijk destijds door de dialectische theologie onder de voet gelopen zijn terugkeren, ook voor Karl Barth. Zijn late enthousiasme voor Scheiermacher, die hij de grootste theoloog en kerkvader van de twintigste eeuw noemde, wijst in die richting. Die dacht – meende Barth_ tenminste op een fatsoenlijke wijze over de mens en de religie. Het moet wetenschappelijk niveaus hebben, iets wat hij bij Robinson en Sölle miste.
De vraag blijft of Barth de raakvlakken van het Evangelie met de moderne wereld en de nieuwe mens zó heeft omgeploegd als dat in de laatste jaren gebeurt. Misschien hoefde hij dat ook niet meer, omdat hij door andere gebieden in beslag werd genomen: bijbel, kerk, oecumene, christologie, pneumatologie. “We moeten nu eerst het Credo afmaken, later kunnen we wel weer aan de scheppingsvragen toekomen. Nu eerst de leer van de Geest en van de Kerk”.
De thema’s die hij voor zijn laatste ethiek IV/4 aangaf waren dan ook: Doop, Avondmaal en Gebed. Alle drie wel zeer ïntra muros ecclesiae”, binnen de muren van de kerk geplaatst. Vanuit Barths theologie wordt “de laatste ernst”van de wereld genegeerd. Die ander, die wereld staat immers in wezen al in het licht, het is helaas alleen nog niet overal duidelijk. Deze onbekommerdheid maakte hem in de discussie over de “harde werkelijkheden”van het saeculum soms schijnbaar immuun. Maar het was, ook als je wist dat het vandaag zo niet kan, hartveroverend. “Ach, was. Sollt’ich meinem Gott nicht singen, sollt’ich ihm nicht dankbar sein!’
dr A. Dekker