Mystiek en missionair

logoIdW

MYSTIEK EN MISSIONAIR

Toen ik afscheid nam van het openbare gymnasium, waar ik uitstekend geschoold was in de klassieke talen en cultuur, maar waar in zes jaar nog geen kwartiertje tijd besteed was aan het christendom, kreeg ik net als de andere afgestudeerden van mijn leraar klassieke talen een tekst mee. Deze docent behoorde net als ik tot de kleine ondergrondse, die ‘voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelijk de duiven’ via speldeprikjes soms liet weten dat er nog een andere werkelijkheid bestond. Zo vergeet ik nooit meer dat hij ons het Griekse perfectum uitlegde door één woord op het bord te schrijven: tetelestai. Het woord dat naar Johannes aan het kruis gesproken wordt en in onze taal betekent: ‘het is volbracht’. Sindsdien begrijp ik het perfectum beter, ook in zijn theologische betekenis. Ik kan me voorstellen dat christelijke docenten in China of Saudie-Arabië – als ze bestaan – ook op deze manier vanuit de ondergrondse soms even naar boven komen. Ik heb onze samenleving eigenlijk altijd als een vriendelijke dictatuur beschouwd, die in wezen niet veel van deze landen verschilt.

De tekst die ik meekreeg, was van Plato, uit de Timaeus: ‘De Maker en Vader van alle dingen te ontdekken is een heel karwei, en eenmaal ontdekt met allen over Hem te spreken, is onmogelijk.’ In deze tekst wordt iets aangeroerd dat ook voor het christendom geldt. Het heeft te maken met de mystieke oorsprong van het geloofsleven. ‘Aan het begin van een goed leven staat iets mystieks.’1 Het is de aanraking van God door het Woord, die leven schept. Alle religies hebben er weet van, dat dit mystieke zich nauwelijks verdraagt met de gewone wereld en de gewone taal. Daarom laat het zich ook nauwelijks vertolken.

Toen de Buddha op zijn veertigste levensjaar de verlichting bereikt had, wilde hij deze ervaring en kennis eigenlijk voor zichzelf houden. Hij zag eenvoudigweg geen mogelijkheid om het te delen. Er was tijd en overreding voor nodig, voordat hij toch besloot leerlingen te roepen en te zoeken en een gemeenschap te stichten waar zijn ervaring als dharma, als leer kon worden doorgegeven. Toen Paulus de overweldigende mystieke ervaring gehad had van de Opgestane die hem op de weg naar Damascus in genade oordeelde, sloot hij, blind geworden, zichzelf op en ging in hongerstaking. Als er geen Ananias was gekomen, met een nieuw woord, een nieuw gezaghebbend woord, was Paulus nooit tot zending gekomen, want vanuit de mystieke ervaring is dat eigenlijk onmogelijk. Toen Nietzsche zijn mystieke ervaring van de dood van God gehad had, schreef hij het boek ‘Also sprach Zarathustra’ met als ondertitel: ‘Ein Buch für Alle und Keinen’. Ook hij begreep heel goed dat wat hij ontdekt had, eigenlijk onmogelijk medegedeeld kon worden.

Als ik een ondertitel bij de Bijbel mocht kiezen, zou het dezelfde zijn: een boek voor iedereen en niemand. Het is voor iedereen, omdat God de God van alle mensen is. Een God die niet van alle mensen is, is de titel God niet waard. Het is ook voor iedereen, omdat iedereen het vanuit de goddelijke genade waard is om verlost te worden, uit de vriendelijke en onvriendelijke dictaturen, tot het vreugdevolle leven in de ondergrondse. Maar tegelijk is de Bijbel ook voor niemand. De werkelijkheid waar hier van gesproken wordt, is zo geheel anders, dat je erin geboren moet zijn, om haar te verstaan (Joh. 3). En als je erin geboren bent, zie je pas de kloof die je scheidt van de gewone wereld. Ik geloof dat we mede van daaruit de talloze Bijbelse verwijzingen naar profeten die geen profeet willen zijn, moeten verstaan. Mozes, Jesaja, Paulus en noem ze allemaal maar op: bij hun roeping verzetten ze zich allemaal. Dat heeft er niet mee te maken, dat ze menen niet dicht genoeg bij God te staan om hun taak te kunnen volbrengen; het komt veeleer voort uit besef, zo dicht bij God te leven, dat het ondoenlijk is de wereld nog te bereiken. Wie tot God komt, komt tot het ontoegankelijk licht, tot de verborgen binnenkamer van alle dingen, tot het kruis dat als een oordeel in de wereld staat. Wie daar is, moet er door God zelf weer uitgedreven worden, om daar nog weg te gaan. Je kunt slechts gaan met de moed der wanhoop. Je kunt slechts gaan als je diep, dieper dan in je gevoel, in de kern van wie je bent, beseft dat je een noodzaak opgelegd is: “Wee mij, indien ik het evangelie niet verkondig.” (Paulus) Dat is iets heel anders dan: wat is het fijn om missionair te zijn.

Als je dan uiteindelijk toch de stap zet, genoodzaakt door God, dan kan het niet ‘om de verstaanbaarheid’2 van de boodschap gaan. Het kan er slechts om gaan, over en van God te spreken omdat Hij het waard is. Of je er iets mee bereikt en of je er mensen mee bereikt, is eigenlijk niet interessant. In ieder geval zul je in de taal moeten zoeken naar een weg, waarin het onverstaanbare en het verstaanbare gecombineerd wordt. In alles zal duidelijk zijn, dat het hier om een werkelijkheid gaat, waar je in geboren moet zijn, om haar te verstaan. Dat laat je niet merken door zoveel mogelijk ‘heldere’ taal te spreken, maar door in je taal een mengsel te zoeken van uitzonderlijke archaïsmen en verrassende neologismen, van bizarre wendingen en doodgewone straattaal. Áls mystici zich tot de wereld richten, doen ze het ook zo. Ik denk aan nog twee moderne mystici: Martin Heidegger en Gerard Reve. Van Martin Heidegger werd gezegd dat hij “geen wetenschapper is, maar een ziener”. Maar het was een ziener, die vanuit zijn mystieke ervaring van het Zijn en het Niets, toch wetenschapper probeerde te zijn. Daarom is zijn taal doorspekt met woorden en wendingen die eigenlijk niet bestaan kunnen. Het kan niet anders. Gerard Reve is onnavolgbaar in zijn proza waarin ook archaïsmen en neologismen, heel cultische, verheven taal, en hele platte, alledaagse taal naast elkaar bestaan. Ook dat komt voort uit zijn mystieke ervaring van Liefde en Dood. Het is niet heel iets anders, als Jüngel zegt dat over God slechts gesproken kan worden in verrassende, onthullende metaforen. Metaforen zijn woordcombinaties die, letterlijk gesproken, nergens op slaan. Daarom is het de meest geschikte taal voor God.

Buddha, Plato, Heidegger en Reve zijn niet onder de apostelen. Maar het komt er dan wel op aan het unieke van het christendom precies te verwoorden. In dit verband bestaat het dunkt me daarin, dat het christendom als geen andere godsdienst geweigerd heeft zich tevreden te stellen met de mystieke ervaring alleen. In zoverre hoort het missionaire wezenlijk bij het christendom. Maar het mystieke hoort er net zo wezenlijk bij. Het christendom is de bijna bovenmenselijke spanning tussen het ‘bij God zijn’ aan de ene kant en het ‘bij de wereld’ zijn aan de andere kant. Het christendom is de ondraaglijke paradox van het mystieke en het missionaire, van de binnenkamer en de buitenwereld, van kerk en politiek, van liturgie en diaconaat. Christen kun je daarom nooit helemaal zijn, maar hooguit worden. Worden door de spagaat te oefenen die deze paradox vraagt, zonder uit elkaar te vallen. Het christendom is voor mensen die bereid zijn tot de meest ultieme gymnastische oefeningen.

Deze gymnastische oefening bereikt haar hoogtepunt, als we zien dat deze ook nog samenhangt met Gods presentie. Het mystieke is ook de plaats van Zijn aanwezigheid; in de wereld is Hij afwezig. Afwezigheid van God is dan niet iets uitzonderlijks. Het geloof openbaart God, niet alleen in Zijn aanwezigheid, maar ook in Zijn afwezigheid. In zoverre hoort zij wezenlijk tot de theologie, en is het niet een fenomeen waarvan we kunnen hopen dat het overwonnen wordt. De wezenlijke spanning tussen het mystieke en het missionaire is ook de spanning tussen Gods wezenlijke aanwezigheid en afwezigheid. Uitgaan in de wereld is uitgaan in de afwezigheid van God. Ook daarom kun je het missionaire alleen maar doen vanuit een door God opgelegde noodzaak.

Ik meen in onze samenleving en kerk twee tegengestelde krachten te bespeuren. Aan de ene kant is het alles missionair wat de klok slaat; aan de andere kant is de stapel handboeken in de mystiek ons inmiddels ook aardig boven het hoofd gegroeid. De missionaire beweging dreigt daarbij over het hoofd te zien, dat missie, ook en juist volgens de Bijbel, nooit vanzelf of van harte gaat. Het is, gezien de mystieke oorsprongservaring, juist voor de gelovige een ‘tegennatuurlijke’ stap, die leidt tot een spagaat, die heel wat gymnastische vaardigheid vereist. De mystieke beweging dreigt echter mijns inziens te vergeten, dat deze spagaat wel gevraagd wordt. De binnenkamer is maar één van de polen.

Dorothee Sölle heeft ooit gepleit voor een ‘mystiek met open ogen’. Daar zit wat in, als we maar beseffen dat daarmee niet de oplossing, maar de paradox is verwoord.

Willem Maarten Dekker

1    Gerrit de Kruijf, Ethiek onderweg (Zoetermeer 2008), 31. Hier in verband met de zondag.

2    W. Dekker en P.J. Visser (red.), Om de verstaanbaarheid. Over bijbel, geloof en kerk in een postmoderne samenleving, Zoetermeer 2002.