Nederlandse literatuur en religie

logoIdW

 

NEDERLANDSE LITERATUUR EN RELIGIE

Aan alles is te merken dat religie terug is van weggeweest. Ook aan de literatuur. Niet alleen zijn er ook in de Nederlandse literatuur weer genoeg romans en dichtbundels waarin religie een serieus thema is, ook loont het weer de moeite de verhouding van religie en literatuur tot voorwerp van onderzoek te maken. Recent kwamen twee boeken uit over religie in de Nederlandse literatuur. Het eerste is van J. de Gier, een neerlandicus uit de gereformeerde gezindte. Zijn boek1 verscheen in een serie van de Gereformeerde Bond en is er een teken van dat in ‘deze hoek’ van de kerk de aandacht voor literatuur aan het veranderen is. De openheid naar de cultuur en de belangstelling voor literatuur worden groter. De kritiek terughoudender. De literatuur wordt in dit boek wel bevraagd op het al dan niet ‘bijbelse godsbeeld’ dat er in naar voren komt, maar het blijft bij een in kaart brengen en analyseren. De vermaning of veroordeling is vrijwel afwezig. Tegelijk moet ook gezegd worden dat geen poging gedaan wordt de uitdaging van de moderne literatuur voor het christelijk geloof op te pakken. Typerend is dat Arnon Grunberg, door velen beschouwd als de beste Nederlandse schrijver van dit moment, alleen even genoemd wordt met zijn debuutroman uit 1994. De Gier weet hierover alleen te melden dat de leegte allesbeheersend is in Grunbergs werk. Nergens wordt een poging gedaan het christelijk geloof in gesprek te brengen met het nihilisme van Hermans of Grunberg, het verzet van Maarten ’t Hart of Jan Wolkers, de ironie van Frans Kellendonk. Eigenlijk zou een veel theologischer boek over de moderne literatuur hard nodig zijn. Dat zou gepaard moeten gaan met een nieuwe fundamentele bezinning op de vraag of er zoiets als ‘christelijke literatuur’ bestaat. Het Nederlands Dagblad geeft tegenwoordig een serie romans uit onder de titel ‘Christelijke klassieken’. Daarin verschijnt dan bijvoorbeeld een vertaling van de magistrale roman van Graham Greene, The power and the glory. Maar wat is er eigenlijk christelijk aan dat boek? Ik denk dat het gewoon een heel mooie roman is. De uitgave van zo’n boek in een serie ‘christelijke klassieken’ stimuleert in het cultureel versplinterde Nederland alleen maar dat niet-christenen het boek niet meer opslaan terwijl christenen het claimen als ‘hun’ boek. Totaal zinloos. Met andere woorden: de nieuwe openheid van de protestantse orthodoxie naar de cultuur is een schijnopenheid. Ze staat helaas nog immer in de traditie van de gereformeerde kerken met het onderscheid tussen een christelijke en een niet-christelijke cultuur. Pas waar dat onderscheid in het spoor van de theologie van Barth is losgelaten kan een werkelijk vruchtbaar gesprek tussen theologie en literatuur ontstaan, zoals uit de lezingen van Miskotte gebleken is. Maar dan zou het ook wel eens zo kunnen zijn dat het ‘nihilisme’ van Hermans of Grunberg ook theologisch gesproken veel vruchtbaarder is dan de nieuwe religieuze inspiratie in het werk van bijvoorbeeld Frans Kellendonk of Jan Siebelink.   

Ook Jaap Goedegebuure heeft een boek geschreven over moderne Nederlandse schrijvers en religie.2 Overigens een heel ander soort boek. Goedegebuure is hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Leidse Universiteit en dat is aan zijn boek te merken. Het boek van De Gier daarentegen is een eerste introductie die onder meer bestemd is voor gebruik in kringen.

Het boek van Goedegebuure bestaat uit vier delen. Over de rooms-katholiek (geworden) schrijvers, de protestantse dichters, de schrijvers ‘op zoek naar verlichting’ (Andreas Burnier en Oek de Jong) en de mystieke auteurs. Het mooie van zo’n boek is dat je op ideeën gebracht wordt en naar verten geleid, waar je nog niet was. Ik ontdekte hier voor het eerst de poëzie van Renée van Riessen en Anton Ent en het werk van Désanne van Brederode en Maria van Daalen. De laatste liet zich tot voodoopriesteres wijden toen ze zich nog maar net had laten dopen in de rooms-katholieke kerk. Dat is typerend voor hoe veel moderne schrijvers met religie omgaan. In 1926 laakte de dichter H. Marsman de moderne mens al met de woorden: ‘Hij wil geen religie, hij wil slechts religiositeit.’ Men dwaalt genoeglijk rond in religieuze sferen, maar de grote veronderstelling is, dat het goddelijke onkenbaar en onuitsprekelijk is. Goedegebuure laat mooi zien dat Meister Eckhart de eigenlijke inspirator is van veel hedendaagse auteurs. C.O. Jellema, aan wie ook een hoofdstuk gewijd is, heeft hem vertaald, maar zijn adagium ‘over God wil ik zwijgen’ kan zo bij de meeste anderen teruggevonden worden. Vreemd daaraan vind ik dat dit niet-weten zo gekoesterd wordt. Het christelijk geloof leeft van de vreugde dat de ‘wolk van het niet-weten’ (om nog een populaire mysticus te citeren) doorbroken is. Het ontspringt aan de ervaring van de nabijheid, de kenbaarheid, zo je wilt de ‘menselijkheid van God’ (Jüngel). Maar het is juist die nabijheid die afgewezen wordt. Zij voert immers voorbij de religiositeit. Daarom is de belijdenis van de incarnatie voor postmoderne mensen geen pré van het christendom, maar juist een groot nadeel. Mijn indruk is dat ‘wij’ (theologen, christenen) nog niet eens begonnen zijn ons dat te realiseren.

Een beetje vreemd in het boek van Goedegebuure is de epiloog. Daarin verklaart hij waar hij zelf staat als het gaat om religie. Wat hij denkt van God en het christendom. Hij noemt als reden dat anderen die vraag talloze malen aan hem hebben gesteld. En het zal vast de nieuwsgierigheid van sommige lezers bevredigen dat het hier zwart op wit na te lezen valt. Maar het is niet bepaald het beste stuk van het boek. Nadat hij zijn ontsnapping uit de kerk beschreven heeft, beschrijft hij zijn visie op de Bijbel, die er op neerkomt dat er een tegenstelling is tussen de wrede God van het Oude Testament en de humane, liefdevolle God van het Nieuwe. Niet echt een originele bijdrage aan het gesprek. Ik kan me niet voorstellen dat hij dat heeft opgepikt onder de preken die hij in zijn jonge jaren in de degelijke Hervormde gemeente op het eiland Tholen heeft gehoord. Maar eigenlijk ook niet dat je dat nou ontdekt als je later zelf hoogleraar letterkunde wordt en ook de Bijbel openslaat. Misschien is het meest openbarend, dat hij daarvoor al aangeeft zelf ook in de hoofdstroom van de postmoderne religiositeit te staan: ‘God is ons vreemd of is niet.’ Als dat de alpha en omega van onze religiositeit is, dan doet het er eigenlijk ook niet meer toe wat er in de Bijbel staat.

Zijn er geesten die zich aan deze grootste gemene deler – mystiek atheïsme – kunnen onttrekken? Ik zie twee groepen. In de eerste plaats is er het volstrekt originele oeuvre en de heel eigen weg van Willem Jan Otten. Hij wil niet over God zwijgen, maar op een nieuwe manier, en in zijn laatste werk steeds directer, over Hem spreken. In de tweede plaats is er het ‘nihilisme’ van Hermans en Grunberg, dat in dit boek van Goedegebuure onbesproken blijft. Zij willen niet over God zwijgen, maar zij zwijgen over Hem. Die twee zijwegen van de postmoderne literatuur lijken mij voor het theologisch gesprek het meest vruchtbaar.

Willem Maarten Dekker

1 J. de Gier, ‘Provocatie en inspiratie. De plaats van God en de Bijbel in de naoorlogse literatuur’, Heerenveen: Groen 2010.

2 Jaap Goedegebuure, Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010, Nijmegen: Vantilt 2010