De Gemeente en de terreur

logo-idW-oud

 

De Gemeente en de terreur

I

Na 11-09-2001 en de de daarop volgende met Al-Qaeda samenhangende terreurdaden (Bali, Casablanca, Madrid en vele andere) is een onbenoemde paniek gaan heersen in de politiek en de publieke discussie. Keer op keer moet je constateren dat leidinggevende figuren gewoon niet meer weten wat ze zeggen en doen, uitspraken moeten terugnemen of anderen het recht ontzeggen te discussiëren op de manier die zij zelf hanteren. De Islam als godsdienst en de politieke en maatschappelijke toepassingen daarvan zijn daarin een centraal punt. Zorgen rondom de integratie van Nederlanders van buitenlandse afkomst hebben die paniek versterkt. Ook de christelijke gemeente en haar leden delen vanzelfsprekend in deze verwarring van gevoelens, woorden en (gebrek aan) daden. Mijn vraag is gericht op die christelijke gemeente: welke geloofskennis is haar ten overstaan van én ten bate van een wereld in terreur gegeven? Deze formulering verdient nog toelichting, maar eerst komt de vaag: wat is deze terreur?

Het onbeheerste karakter van veel reacties is te begrijpen vanuit de veronderstelling dat de huidige terreur een nieuw fenomeen in de wereld der volkeren is. Met termen en gedachtegangen van Hannah Arendt wil ik proberen dat nieuwe enigermate te analyseren, en tegen de achtergrond daarvan zal ik daarna een pleidooi houden voor enkele apostolische kernzaken. Er zijn drie redenen om bij de poging tot analyse gebruik te maken van het werk van Hannah Arendt. Deze Duits-Joods-Amerikaanse filosofe (1906-1975) heeft zich als geen ander bezonnen op twee door haar als nieuw gekarakteriseerde politieke verschijnselen, te weten de totalitaire staat en de nucleaire bewapening. Zij maakte in 1951 ineens naam met haar fundamentele The Origins of Totalitarianism, waarin zij wilde aantonen dat het Hitler-Duitsland en het Stalin-Rusland geheel nieuwe regeringsvormen hadden laten zien. Dictators beperken zich tot totale macht over het openbare leven, maar totalitaire regimes willen buiten- én binnenkant van het mensenleven beheersen. Met een uitdrukking die ik zowel bij O. Noordmans als bij de Amerikaanse RK theoloog William T. Cavanaugh vond: deze staat wil mensen scheppen naar zijn beeld, – en wel totale mensen naar lichaam en geest. Wanneer het nu waar is dat de Al-Qaeda-terreur een geheel nieuw gegeven is in de samenleving der volkeren, zijn er in een kleine eeuw drie keer fundamenteel nieuwe politiek-militaire situaties ontstaan. Dat verdiept de begrijpelijkheid van de boven gesignaleerde paniek en nervositeit.

Naast haar aandacht voor wat nieuw is op het politieke veld ligt een tweede reden in haar pleidooi om de politiek als menselijk handelen in vrijheid te verstaan en daarom de waarde ervan hoog te houden. Alles wat tegen deze menselijke mogelijkheid in gaat, dient daarom verworpen te worden. Het is zonneklaar dat met terreur geen gemeenschappelijke politieke arena is te betreden. En even terzijde: we kunnen voor ons eigen land denken aan het door de vice-voorzitter van de Raad van State, Tjeenk Willink, onlangs aan de kaak gestelde incidentalisme dat politieke bezinning en besluitkracht aantast. Het pleidooi van Hannah Arendt om politiek in haar waarde en functioneren ten volle te respecteren geeft haar een brede actuele betekenis.

In de derde plaats biedt het werk van Arendt een goede achtergrond om naar het nieuwe in de nu ontstane terreur te vragen omdat zij in de tweede en volgende drukken van het genoemde hoofdwerk een dertiende hoofdstuk heeft opgenomen onder de titel Ideology and Terror. In die titel herkennen we onze problematiek.

We moeten ons realiseren dat de vraag naar wat nieuw is van Westerse snit is. Veranderingen door het verloop van de tijd, mogelijkheden en het failliet van vooruitgang, dat zijn sinds het begin der Griekse filosofie Westerse vragen, en ook onder de belofte en kritiek van de christelijke prediking blijven ze gesteld vanuit onze samenleving. Wie leest welke rol bij de voorbereiding en uitvoering van de aanslagen van de elfde september het reciet van soera’s uit de Koran speelde (met name soera 8 en 9), ontkomt niet aan de indruk dat het in de beleving van de daders en inspiratoren om een reprise gaat. Er lijkt een identiteit van alle tijdsperiodes te bestaan – met als parallel in de verte de onaantastbaarheid van de Korantekst – die het kader vormt van deze islamitische beleving. De categorie ‘nieuw’ speelt daarin geen rol.

Ik probeer nu in het kort gedachtegangen van Arendt over de terreur van totalitaire regimes te vergelijken met wat wij nu aan terreur beleven. Daarna kom ik terug op de boven genoemde kernvaag: uit welke gave leeft de gemeente van Jezus Christus?

II

Arendts beschrijving van de totalitaire regimes van nationaal-socialisme en Stalinistisch communisme is in enkele trefwoorden weer te geven: de klasse wordt massa, de politieke partij wordt beweging, de macht van het leger wordt vervangen door die van de (geheime) politie, buitenlandse politiek wordt een greep naar de wereldheerschappij. De ideologie is die van de vooruitgang, hetzij binnen de contouren van de Natuur gedacht (Darwin), hetzij binnen die van de geschiedenis (Marx). Het ras of de arbeidersklasse zullen, krachtens die dwingende wetmatigheid van de vooruitgang, overwinnen, en het totalitaire bewind doet niet anders dan de ijzeren logica van die vooruitgang te volgen en te stimuleren. De menselijke basis ligt, politiek-psychologisch, in de ervaring van isolatie van mensen onderling en van onmacht in zelfstandig handelen. Ontworteling en overbodigheid, geen eigen plaats in de wereld hebben of zelfs helemaal niet meer tot de wereld behoren, – deze uit de industriële revolutie en het imperialisme voortkomende mogelijkheden zijn ervaringen waarop totalitaire regimes kunnen bouwen.

Al met al: deze regeringsvormen zijn een wezenlijke aanval op politiek als de ruimte tussen mensen waarin zij vrij hebben te handelen. Vrijheid is voor Arendt een belofte die is gefundeerd in het feit dat een mens geboren wordt. Dat maakt beginnen steeds weer mogelijk. Met die interpretatie citeert zij Augustinus. ‘Initium ut esset homo creatus est…’(De Civ. Dei XII 20 dan wel 21). ‘Om dus dit begin te verwerkelijken is er een mens geschapen…’ Een bewind is totalitair wanneer het tot in dit begin wil heersen. Met zo’n regime is geen coëxistentie mogelijk.

Het is duidelijk dat Arendt over terreur spreekt binnen staten en hun machtsmonopolie. De Al-Qaeda-terreur echter valt niet binnen deze wijze van denken te plaatsen. Het geweldsmonopolie is aan de staat ontnomen, en overgenomen door individuen, netwerken, cellen. Daarmee zijn voor militaire bestrijding ervaring en traditie van decennia van geringe waarde geworden; dat verklaart weer iets van de nervositeit en onzekerheid van de politiek-militaire reacties. Inderdaad kunnen we hier spreken van terreur als een nieuw gegeven. Tegelijk merken we op dat zonder de technologische mogelijkheden van de laatste decennia deze ontwikkelingen niet denkbaar zouden zijn. (Otto Kroesen heeft in een vorig nummer van IdW nog uiteengezet welke spanning binnen de Islam wordt opgeroepen door het overnemen van de in het christelijke Westen gegenereerde technische mogelijkheden.)

Geven de trefwoorden die Hannah Arendt gebruikt in fenomenologische karakterisering van ‘totalitarianism’ verheldering om de Al-Qaeda-terreur te beschrijven? Ze zegt bijv.: Klasse wordt massa. Het verschil tussen die woorden is in onze taal terug te vinden. We zeggen dat een mens behoort tot een klasse, maar opgaat in de massa. Hier betwijfel ik of deze westerse sociologische termen toepasbaar zijn in een wereld die is bepaald door de islamitische culturen. Datzelfde geldt voor begrippen als partij en beweging, die aan standpunten en vrije keuzes dan wel aan de filosofische gedachte van vooruitgang zijn gekoppeld. Maar het is niet onvoorstelbaar dat de unificerende betekenis van het geloof in de ene Allah binnen de Al-Qaeda-terreur wordt gebruikt om mensen uit de vertrouwde kring van het eigene los te maken en te winnen voor de logica van een toekomstige eenheid. Naar ons besef wordt het individuele en eigene van een mens hier geofferd aan uniformiteit en dus massaliteit. Als we hier al niet van een historisch nieuw verschijnsel kunnen spreken, dan toch in ieder geval van een anderssoortig fenomeen.

Arendt spreekt over de dwingende logica van het vooruitgangsgeloof waaraan totalitaire bewinden zich hebben gebonden. De wijsgerige grondslag van dit denken lijkt wel vreemd te zijn aan de cultuur van de islamitische wereld. Ik interpreteerde boven al het verband van geciteerde soera’s met de onaantastbaarheid van de Koran en een tijdloos denken. Maar er doet zich wel de dwang van een andere logica gelden. Met woorden die ook door de Paus in zijn Paasboodschap zijn gebruikt: de logica van de dood. Logica heeft hier niet zozeer betrekking op de systematiek van het denken als wel op een intern dwingende dynamiek die denken én doen voortstuwt van dood tot dood. ‘Jullie houden van het leven, wij van de dood… Wij leven voor het hiernamaals.’ Deze woorden van een aan Al-Qaeda verbonden spreker, uit een tijdschriftartikel geciteerd, zijn een geloofsbelijdenis. Daarmee is, met de woorden van Hannah Arendt, alle politiek als vrij handelen van mensen onderuitgehaald en vervangen door gewelddadige incidenten, inslagen, die voor de slachtoffers een toevallig karakter hebben, maar voor de daders, al naar gelang van het aantal slachtoffers, als overwinningen gelden. Of laat ik een andere formulering beproeven. Geschiedenis gaat hier niet voort als realisatie van ideeën, inzichten en principes, noch als een proces van oorzaak en gevolg: ze is ook niet cyclisch voor te stellen. Geschiedenis is binnen deze terroristische praktijken een uniformering onder de heerschappij van hun Islam-interpretatie.

Wat voor de zelfmoordactivist als weg naar het heil geldt – in dubbel opzicht: naar het heil van de hemel en naar de wereldmacht van zijn islamitische samenleving – is voor ons een logica van de dood. Hannah Arendt heeft herhaaldelijk gesteld dat Augustinus’ denken over de meerwaarde van de Godsstad boven de aardse een hinder is om politiek serieus te nemen. Dat lijkt me geen goede interpretatie van Augustinus te zijn, maar gaat hier volstrekt op. Of dat nieuw is? Het is in ieder geval een apocalyptische dwangmatigheid met een volstrekt eigen karakter. Maar de daadscultus van de eerste wereldoorlog, waar ter wille van tien meter terreinwinst duizenden de dood in werden gedreven, – en de systematische massaliteit van de bombardementen op de burgerbevolking in de tweede wereldoorlog, – ze maken me hier onzeker. Doodsaanbidding is diep in de menselijke geschiedenis geworteld.

De politiek-psychologische beschrijving die Arendt als menselijke basis van de totalitaire regeringsvorm aanwijst: isolatie en onmacht, ontworteling en overbodigheid, lijken als ondergrond van de huidige terreur wel aanwezig, maar in andere context. Niet de industriële revolutie, maar de eeuwenlange afzondering van de islamitische cultuur en de snelle inbraak van de elektronische technologie geven hier een verklaring. Politieke onmacht is dan wellicht niet een kenmerk van individuen maar van een gehele samenleving. En datzelfde geldt van ontworteling en overbodigheid: de plaats van het hele islamitische levensverband in de door het Westen gedomineerde wereld is onzeker geworden.

Al met al: in absolute zin van een nieuw politiek verschijnsel te spreken is niet juist. We hebben onderscheidingen en nuances nodig om de reële en blijvende dreiging zo goed mogelijk te begrijpen. Alleen dan kan een verstandige politiek-militaire reactie gegeven worden. Met die reactie houd ik me verder niet bezig. Als we in de kerk naar de politiek vragen, is dat niet om te suggereren dat de gemeente een antwoord heeft op politieke problemen. Alleen al zulk woordgebruik is misleidende wereldgelijkvormigheid. We vragen eerst naar de vrije daden van God. Wat mogen we daarvan weten?

III

Geen politieke adviezen dus. Er loopt geen directe weg van de kerk naar de politiek. Maar anderzijds is het ontoereikend wanneer we blijven steken in vage utopische dromen over het komende Godsrijk. We mogen weten waarvoor we in het geloof in onze Heer mogen staan. En als de apostel zegt:’Waar de Geest des Heren is, is vrijheid’, is dat ook om op een nieuwe, vrije manier in de richting van de politiek te kijken. Tegen veel voorkomende afkeer van de termen in noem ik hieronder vier klassieke begrippen en probeer ik ze in die richting te exploreren. Daarbij gaat het er niet om een dogmatische verantwoording te geven, maar eenvoudig te vertellen waar de genoemde zaken mij in dit verband raken. De achtergrond is dus ‘bevindelijk’.

Ik begin met de grote woorden van vergeving en verzoening. Het verdwijnen van deze woorden uit het centrum van de prediking en theologie levert m. i. de gemeente over aan wereldvreemdheid en politieke naïviteit. Er blijft een God over die geen raad weet met de verschrikkingen van onze wereld. Juist de verhouding van Christus’ dood met de vergeving der zonden stelt ‘het gewicht van de zonde’ (Anselmus) aan de orde. Echter niet in een perspectief dat tot zelfbeklag en cynisme leidt, maar als werkelijkheid die onze Heer te boven is kunnen komen. We herinneren er hier aan dat, anders dan in vele liturgische teksten, het Johannesevangelie spreekt van het Lam Gods dat de zonde (enkelvoud!) der wereld wegneemt. In de prediking van de verzoening zullen persoonlijk falen en de in de wereld heersende zondemacht beide in het licht van Gods vergeving worden gezet. Dat vraagt om eenzijdige toespitsingen, al naar de situatie en de pastorale wijsheid. Maar dat beide aspecten er zíjn, mag niet en nooit uit het oog worden verloren.

Terzake van de politieke moraal wil dat zeggen dat de gemeente niet kan geloven in vergoelijking noch in verabsolutering van het kwaad van de terreur. Het eerste doet geen recht aan ‘het gewicht van de zonde’, en het tweede niet aan de werkelijkheid van Christus. De retoriek van ‘alles begrijpen is alles vergeven’ geldt evenmin als de retoriek van het absolute Kwaad. Tegelijk wijst de prediking der verzoening aan dat wij zelf niet buiten schot vallen. En daarom mag de politiek ook leren dat er onder de verschrikkingen van de terreur ootmoed groeien kan.

Andere, vaak ook miskende klassieke woorden die ik wil noemen, zijn verkiezing en roeping. Verkiezing klinkt aanstootgevender omdat daarin de autonomie van de mens radicaler ontkend schijnt te worden. Maar dan zet ik ernaast de toevalligheid waarmee mensen slachtoffer van terreurdaden worden – bedoelde toevallige slachtoffers! Deze ervaring van een elk moment ontplofbare situatie tast de hoop op een menselijke beheersing van het leven fundamenteel aan. Dat alles geeft niet meer ruimte aan de menselijke autonomie dan de boven gesuggereerde slechte verkiezingsleer. Om tot de eenvoud van de geloofskennis terug te keren, kunnen we wellicht leren van Marco van Basten. Over een wonderbaarlijke goal die hij in 1988 maakte, zei hij dankbaar dat ‘it was given to me…’om dat doelpunt te scoren. Het is in de dankbare ontdekking dat God ons een wereld van verzoening en vergeving toegankelijk maakt, dat de gemeente over verkiezing en roeping spreekt en daarmee zowel vrouwe Fortuna als de illusie van de mens als Maker van een nieuwe wereld aan kant zet. Het is een geschenk dat wij getrokken worden in dat verkiezingsveld van de verzoening. Ook wanneer toeval en lot, met kleine letters geschreven, ons treffen, blijft de geloofskennis zich richten op de gave van een onverdiende betrokkenheid op deze werkelijkheid van verzoening. En ook wanneer we veel te doen hebben in de wereld, zonder te geloven in maakbaarheid van allerlei idealistische snit, blijft de geloofskennis zich richten op God die alle dingen nieuw maakt. Zo wordt de gemeente beschermd tegen overspanning en bewaard in nuchterheid.

De derde notie diende zich al aan in het woordje roeping. Want de gemeente wordt immers samengeroepen – en opnieuw gebruik ik klassieke woorden – onder het Woord rondom de gedachtenis van Christus’ dood en opstanding. De gemeente heeft het karakter van een gemeenschappelijk leven. Ze is noch een instituut ter voorziening in persoonlijke religieuze behoeften, noch een autoriteit die regelgeving verzorgt met het oog op de eeuwigheid. Mensen worden geroepen om leden van Christus te zijn en zo zijn lichaam te vormen en tezamen zijn beeld te dragen. De samengeroepen gemeente is een oefenschool tussen individualisme en massaliteit in. De vrijheidsidealen, gericht op individuele voldoening, kan ze nooit van harte vertrouwen, en in overgave aan de massa kan ze zich niet verliezen. De gemeente heeft geen pretentie dan de nederigheid van Christus, die aller slaaf is geworden. Ze vormt geen partij op basis van individuele keuze of overtuiging, en is evenmin een beweging van natuurlijke of historische spontaneïteit. We zijn gemeente van Christus om te leven van de keuze Gods voor alle mensenkinderen en daarom ieder te verwelkomen, uit welke voorgeschiedenis ook afkomstig. Daarom kan ze niet leven alsof Christus samenvalt met de keuze voor of tegen bepaalde culturen, godsdiensten en samenlevingen. Ze staat in de vrijheid, en daarin weet ze dat ze ook met levensbedreigende vijanden van Gods goedheid leeft. Alleen zo heeft de gemeenschap van het geloof een politieke betekenis.

Ten laatste grijpen we terug op het eerder gegeven citaat: ‘Jullie houden van het leven en wij van de dood’. In die woorden hebben we niet alleen het verschrikkelijke perspectief van de politieke zelfmoordenaar te herkennen, maar ook de onthullende waarheid van ons eigen vitalistische levenspatroon. Het evangelie leert ons het leven lief te hebben dat door het kruis van Christus is getekend. Apostolische woorden zeggen ons dat we met Hem zijn gestorven en opgestaan, en dat daarin onze identiteit ligt. We hebben de dood dan achter ons en worden verwelkomd bij het nieuwe leven. Daarom worden we opgeroepen om het sterven niet te vrezen en onze natuurlijke levensdrift niet te verheerlijken. We behoeven niet het onderste uit de kan, omdat alles ons gegeven zal worden. In die zin distantieert de gemeente zich in haar manier van leven van het streven naar meer en meer, en weet ze meer van delen en geven dan van hebben en houden. De paniek, door terreur veroorzaakt, komt ze te boven in de navolging van Christus en niet door vertrouwen op de ‘sterke man’.

Tegen menige hedendaagse theologische voorkeur in meen ik dus dat met name de apostolische getuigen in de Paulusbrieven de grootst mogelijke aandacht in de prediking moeten krijgen. Alle vier noties die ik in het bovenstaande heb genoemd, zijn daaruit afkomstig. We moeten alles uit de kast halen, wil de gemeente voldoende helderheid over haar weg in deze wereld verkrijgen. Tegelijk wordt op die manier duidelijk dat er geen levensweg voor de gemeente in een wereld van terreur – op dit moment de Al-Qaeda-terreur –begaanbaar is zonder dat onze eigen levensomgeving kritisch wordt bezien en de gemeenschap van het geloof zonder vrees voor wie of wat dan ook haar eigen wijze van leven hervindt en volgt.

Mei ’04 W.L. Dekker