De dode hond van Karl Barth
DE DODE HOND VAN KARL BARTH (OVER OPENBARING EN ERVARING)
Men moet geen slapende honden wakker maken, en dode al helemaal niet willen opwekken, maar toch: nog eenmaal over Barths dode hond. De zin blijft fascineren, zoals ook At Polhuis onlangs nog memoreerde (IdW 42/3). Hij schrijft: “Waarom noemt Barth dit voorbeeld op deze plaats? Wat bezielde hem om een dode hond als voorbeeld te nemen? Een antwoord op die vragen heb ik tot op heden nergens gelezen.” Ik doe een gooi.
De zin luidt voluit (in vertaling): ‘God kan door het Russisch communisme, door een fluitconcert, door een bloeiende struik of door een dode hond tot ons spreken. We zullen er goed aan doen naar Hem te luisteren als Hij dat inderdaad doet.’ (KD I/1, 55)
Hoe komt Barth bij juist deze voorbeelden? Het Russisch communisme lijkt me helder. Het is 1932 als Barth dit schrijft. En hij heeft in Christus’ naam nooit voor een of andere ideologie willen kiezen. Barth als socialist, als conservatief: het ‘als’ is altijd net teveel gezegd. ‘Im Namen Karls Barths bekenne ich mich zum Bürgertum’ schijnt Eberhard Jüngel ooit in een hoogoplopende discussie tegen Marquardt gezegd te hebben, op de Leuenberg. Barth onderscheidt Christus van alle ideologieën, en schept juist zo ruimte dat Hij door elke ideologie heen spreken kan. Ook uit de mond van Marx en Lenin als het moet. Zoals Kores, of Cyrus, alleen de God van Israël kon dienen, zoals Bileam alleen maar zegenen kon. We mogen Christus Koningschap niet beperken tot de kerk. Hij is Hoofd der kerk, maar Heer der wereld. De verwijzing naar het communisme is duidelijk.
Het fluitconcert zal (zoals ook Polhuis meldt) een verwijzing naar Mozart zijn. In Mozarts muziek kon Barth zelf de stem van God ervaren: de uiteindelijke triomf van het licht over het duister. In feite hoorde hij dan niet zomaar het goddelijke, maar Gods genade in Jezus Christus in deze muziek. Een ervaring die herkenbaar is, dunkt me. Ik moet zeggen dat ik het eerder heb bij Ein deutsches Requiem van Brahms, maar verder: heel herkenbaar. Iets vreemds is er eigenlijk ook nog niet mee gezegd. Ook dit voorbeeld is prima aan de Schrift te koppelen. Wat te denken van de hemelse muziek, die David voor de tobbende Saul wist te spelen? ‘Toen David speelde, week de boze geest, die van de HEERE kwam, van Saul.’
Dan de bloeiende struik. We kunnen daarbij denken aan het ontluikende voorjaar. Ik merk aan veel gemeenteleden in Mastenbroek, dat het ontluikende voorjaar voor hen bijna onmiddellijk een godservaring is. Zo zullen ze het misschien niet direct noemen, maar zo functioneert het eigenlijk wel. Barth wist dus ook van: ‘mij spreekt de blomme een tale’ (Guido Gezelle). Maar: het zou me niks verbazen als hij ook hier aan de Schrift gedacht heeft. Ik denk dan aan de bloeiende amandeltak van Jeremia. “Wat ziet u, Jeremia? Ik zie een amandeltak. Toen zei de HEERE tegen mij: Dat hebt u goed gezien, want Ik waak over Mijn woord om dat te doen.” (Jer. 1:11-12)
En dan de dode hond. Het vreemdste voorbeeld. Maar ik dacht: zou dat laatste voorbeeld dan minder Schriftuurlijk zijn de eerste drie? Kan ik me niet voorstellen. Barth was toch werkelijk een kenner van de Schriften. Welnu, dan wist hij ook wel dat in de boeken Samuël meerdere malen mensen als ‘een dode hond’ aangeduid worden. Mensen die niks voorstellen, maar door wie God toch spreekt. In 1 Sam. 24,15 zegt David tegen Saul, op het moment dat hij door Saul achtervolgd wordt: “Achter wie is de koning van Israël aan getrokken? Achter wie jaagt u aan? Achter een dode hond, achter een enkele vlo?” David is dan al lang en breed tot Koning gezalfd, maar spreekt over zichzelf als dode hond, als dubbel onrein wezen, als niet de moeite om je druk over te maken. Ondertussen: God spreekt door deze dode hond. David is de Gezalfde des Heren, de man naar Gods hart én een dode hond.
Een dode hond is iemand die het niet waard is boos over te worden. En daarom kan het tegelijk iemand zijn, die het niet waard is, barmhartigheid te betonen. Dat blijkt in 2 Samuel 9,8. Daar is Mefiboseth die tegen David zegt: “Wat is uw dienaar dat u aandacht schenkt aan een dode hond als ik ben?” David wil nadat hij koning is geworden Mefiboseth (zoon van Jonathan) genadig zijn omwille van Jonathan. Een dode hond is een mens die geen genade verdient, en hem toch krijgt omwille van een ander. Dan is Paulus niet ver weg meer.
Zo’n ‘dode hond’ van een mens is zo nietswaardig, dat je hem evenwel ook rustig doden kunt. Nietswaardigheid kan leiden tot een volkomen negeren, tot barmhartigheid, maar ook tot woede. Zo zegt in 2 Samuel 16,9 Abisai tegen koning David over Simei, die David vervloekt: “Waarom zou deze dode hond mijn heer de koning vervloeken? Laat mij toch oversteken en hem de kop afslaan.” Echter, ook deze ‘dode hond’ Simei heeft wel degelijk wat te zeggen.
De God van de Bijbel spreekt niet alleen af en toe door een ezel, maar vaker nog door een dode hond. Dat heeft Barth goed gezien. Soms staat er ’s zondags zelfs een dode hond op de kansel. Me dunkt, ook daaraan kan Barth gedacht hebben. God maakt geen slapende honden wakker, maar dode laat Hij graag spreken. De dode van Barth is dus niet zo’n rare kronkel als sommigen denken. Het lijkt me een voluit Bijbelse, metaforische en voor de homiletiek actuele hond.
Willem Maarten Dekker