Is geloven ‘redelijk’? (1)

Is geloven ‘redelijk’? (1)

Zoals de ondertitel al aangeeft is het motief van het boek van Wessel Stoker: geloofsverantwoording. De vraag van de titel Is geloven redelijk? wil hij positief beantwoorden. Hij staat met dat verlangen in een traditie. Zijn boek getuigt echter ook van een breuk met die traditie. De geloofsverantwoording is eeuwenlang een zaak geweest van de rationele theologie als voorspel van de christelijke theologie. In deze traditie werden begrippen van rede en geloof verondersteld die nu niet meer geldig zijn. Er moet dus een nieuwe weg gevonden worden.

Ik noem hier een aantal punten waarop Stoker breekt met die traditie. Ten eerste bestaat het geloof niet in het voor waar aannemen van een aantal proposities. Hij legt veel nadruk op het pathische aspect van het geloof, de verworteling in emoties. Verder wil hij aansluiten bij het feitelijk geloof van de gemeente en de duurzaamheid daarvan. Een enorm winstpunt is ook dat hij niet wil uitgaan van een abstract begrip rede (als orgaan van rationele waarheden) maar van wat hij noemt ‘praktijk georiënteerd denken’. De filosofie wordt daardoor minder wereldvreemd dan zij vaak was.

De verantwoording van het geloof is volgens Stoker een zaak van ‘algemene rationaliteit die over de grens van een praktijk heengaat’. Immers de vraag moet beantwoord worden of een bepaalde praktijk als zodanig en niet slechts intern een bron is van ware overtuigingen. Stoker stelt dat dit mogelijk moet zijn omdat de geloofspraktijken anders dobberen als bootjes op een grondeloze oceaan.

Ik wil dit boek bespreken aan de hand van twee voorbeelden. Het eerste is van Stoker zelf. Hij noemt de overtuiging dat de bijbelverhalen verankerd zijn in Gods geschiedenis met Israël en het historisch optreden van Jezus. Stoker maakt het zich met dit voorbeeld niet gemakkelijk. De presentie Gods aanwijzen in de feitelijke geschiedenis vergt heel wat overredingskunst. Hoeveel wil ik demonstreren in het tweede voorbeeld, van mijzelf.

Ik heb deze zomer een aantal weken doorgebracht in Engeland en daar veel evensongs bijgewoond. Een
manifestatie van de religie die bijna op volmaakte wijze tegemoet komt aan emoties. Ook is er een verankering in het gewone gemeenteleven. En de duurzaamheid ontbreekt bepaald niet. ‘For over fourteen hundred years God has been worshipped in this Cathedral through the prayers of countless generations’ las ik de de kathedraal van Canterbury.

Ik werd in die context getroffen door een gedicht van Thomas Hardy met de titel The impercipient, de niet-waarnemer. Het gaat over iemand, Hardy zelf, die iets niet kan waarover de Amerikaanse filosoof Alston een boek schreef dat bij Stoker uitvoerig aan de orde komt: Perceiving God, God waarnemen. Hardy kan dat niet en dat, gezien de ondertitel, nog wel op een plek waar het bijna onmogelijk lijkt dat niet te kunnen, een Anglicaanse eredienst. Ik citeer de eerste twee coupletten. (2)

The Impercipient

(at a cathedral service)

That with this bright believing band

I have no claim to be,

That faiths by which my comrades stand

Seems fantasies to me,

And mirage-mists their Shining Land,

Is a strange destiny.

Why thus my soul should be consigned

To infelicity,

Why always I must feel as blind

To sights my brethren see,

Why joys they’ve found I cannot find,

Abides a mystery.

1898

Er is geen enkel spoor van vooringenomenheid of vijandigheid in dit gedicht. De gelovigen worden aangesproken als comrades en broeders. Aan het eind zegt hij dat uiteraard een vogel beroofd van vleugels niet uit eigen wil ter aarde stort. Hij is het verst gegaan in wat men ten opzichte van gelovigen kan doen: deelnemen aan hun praktijken. Toch blijft het geloof voor hem ontoegankelijk. Hoe moeten zijn broeders die het Licht van het beloofde land wel gezien hebben dat nu tegenover hem verantwoorden? Ze kunnen niet volstaan met: het is een mysterie, want dat ervaart de dichter zelf al. Moeten zij een beroep doen op een algemene rationaliteit om de gronden onder hun luchtspiegeling bloot te leggen? Zullen algemene begrippen helpen waar de teksten, de muziek en het knapenkoor falen? Er is natuurlijk een discussie of een gesprek na afloop van zo’n dienst mogelijk. Maar ik denk dat de kameraden en broeders dan hun toevlucht niet moeten zoeken tot iets algemeens maar juist moeten proberen in bijzonderheden te treden. Bijvoorbeeld wat er nu precies bedoeld kan zijn in de bewoordingen van de lofzang van Maria en van Simeon die hier al die eeuwen elke dag gezongen worden en wat die voor ons betekenen. En waarin die joy bestaat die ze ervaren en hun brightness. Hardy zelf vraagt helemaal niet naar neutrale, algemene argumenten boven de tradities. Hij zoekt iets binnen een bepaalde traditie maar vindt het niet en blijft verweesd achter.

Ik heb grote moeite met die ‘algemene rationaliteit’. In vroeg-rationalistische taaltheorieën (Leibniz, maar ook vroege Husserl) is wel het idee ontwikkeld dat mensen om elkaar te verstaan een beroep moeten doen op een onderliggende rationele taal waarin de begrippen een identieke betekenis hebben. Maar in feite werkt het zo niet als mensen elkaar pogen te begrijpen. Om met elkaar te kunnen spreken hebben Duitsers en Fransen geen esperanto nodig als een soort bemiddelende brug. Ze kunnen regelrecht vanuit de eigen particuliere taal de andere taal leren. Niets is zo particulier als een taal. Een vreemde taal echt leren beheersen is alleen voor genieën weggelegd. Toch zijn talen geen gesloten bolwerken en het lukt ze in elkaar te vertalen. Er is geen ‘algemene taal’ nodig.

Het komt mij voor dat de aanname van een algemene rationaliteit een restant is van het funderingsdenken dat bijzondere overtuigingen probeerde terug te voeren op algemene evidente stellingen; de eeuwenoude traditie van de natuurlijke theologie. De werkelijke communicatie in historische gemeenschappen voltrekt zich niet langs die lijnen dat maakt Stoker in de rest van zijn boek voldoende duidelijk. Zij berust op wat hij praktijk-georiënteerde rationaliteit noemt. Neutrale redenen zijn in die praktijk-gebonden rationaliteit niet te vinden (29, 175, 178, 181, 216). Maar wat moet ik me bij die algemene rationaliteit dan voorstellen?

Stoker kan van zijn kant mij vragen of we zonder zoiets niet postmodern ronddobberen. In aansluiting bij Stoker zou ik willen beklemtonen dat het geloof niet een soort theorie is (uitgaande van de G-hypothese zoals een Nederlandse wetenschapsfilosoof het eens formuleerde). Geloof is een reactie op de menselijke conditie van angst, verlorenheid en eenzaamheid. Het is een bepaald soort ontvankelijkheid plus een interpretatie daarvan. Religieuze overtuigingen ontstaan in een spel van krachten en tegenkrachten, bovengrondse en ondergrondse, dat we niet in de hand hebben. Ze zijn opgenomen in praktijken die eeuwen standhouden. De mate waarin daaraan gewrikt kan worden is beperkt. Het werkt zeker niet volgens een model waarin een balans van waarschijnlijkheden wordt afgewogen. Een geloofsovertuiging wordt beproefd niet getoetst. We leven in een tijd dat de seculiere overtuiging veld wint. Betekent dat dat de bewijslast tegen het geloof nu groter is voorheen? Ik weet het niet. Wat ik wel weet dat je je hier van rationele overwegingen niet te veel moet voorstellen. Dit zal Stoker met me eens zijn denk ik.

Een uitweg uit deze impasse is dat we ons van overtuigingen onthouden. We passen een epochè toe zoals in de godsdienstwetenschap. Noodzakelijk is dat mijns inziens niet. Wie een stap verder gaat en de waarheidsvraag aan de orde stelt, kan de ervaring opdoen dat juist bij die inzet een standpunt beter begrepen wordt. We kunnen veel meer begrijpen dan onderschrijven. Dus wel contact, geen overeenstemming.

Opvallend is dat juist Hardy hier de communicatie zoekt – door het schrijven van dit gedicht. Hij vond een taal om zijn probleem aan de orde te stellen (in het vooroorlogse Nederland reageerde Anton van Duinkerken op een dergelijke uitdaging van Marsman met een tegengedicht). We kunnen blijkbaar inzicht krijgen in onze conditie door taal, door expressie. We moeten dan wel beseffen dat woorden belangrijker zijn dan begrippen. (‘Wo Begriffe fehlen, stellt zur rechter Zeit ein Wort sich ein.’ Goethe had daar gelijk in maar anders dan hij dacht.) Het gaat niet om spitvondige argumenten maar om het vinden van de juiste nuance, de juiste toon.

We kunnen een bijzondere traditie niet vertalen in algemene begrippen zonder haar te verminken. Maar we hebben die begrippen ook niet nodig. Een criticus schreef over Les Murray: ‘He is a good example of a poet who becomes universal by being very particular’. Algemene begrippen zijn alleen nodig in de politiek, niet in de cultuur en ook niet in de religie.

De bijdrage van filosofen kan zijn te bepalen wat de plaats en de setting van de ‘rede’ is, zoals Stoker doet met zijn betoog over aan praktijk georiënteerde rationaliteit. We kunnen laten zien dat op verschillende terreinen van overtuigingen heel andere wetmatigheden gelden. Dit is wellicht de beste geloofsverantwoording die mogelijk is. Meer begrip, minder algemene rationaliteit.

Leo de Boer

——————

1. N.a.v. Wessel Stoker, Is geloven redelijk Meinema, Zoetermeer, 2004

2. ’Dat ik niet het recht heb te behoren tot deze gelovige, stralende gemeente, dat de geloofsartikelen die mijn kameraden belijden mij fantasieën lijken, en hun Lichtend Land een luchtspiegeling, is een vreemde lotsbestemming.

Waarom mijn ziel zo uitgeleverd is aan ongeluk, waarom ik me altijd als een blinde voel ten aanzien van de gezichten die mijn broeders zien, waarom vreugden die zij hebben gevonden ik niet kan vinden, blijft een mysterie.’