Zorg (Matteüs 6: 24-34)

logo-idW-oud

 

ZORG (Matteüs 6: 24-34)

Dit gedeelte van de Bergrede waarin ogenschijnlijk opgeroepen wordt tot zorgeloosheid, wordt wel de Galileese idylle genoemd. En als het weer een beetje meewerkt, heeft het ook een onmiddellijke zeggingskracht die mogelijk ook ontspannend werkt. Zo is het eigenlijk ook, als de zon schijnt. Je ziet de vogels in de tuin. De vlinders fladderen. Er zijn duizend tinten groen, je ruikt de frisse geuren en je denkt: ja, het leven is verrukkelijk. Het leven lacht ons toe. Mooi, hoe onze zorgen gerelativeerd worden tot muizenissen bij het zien van de vogelen des hemels en de leliën des velds. Wie spint daar? Wie maait daar en vergaart in schuren? En is het inderdaad niet waar dat zelfs Salomo niet in hun schoonheid gekleed ging? De Heer slaat met rurale evidentie de spijker op zijn kop. We geven ons graag gewonnen: elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad en heeft daarom Jezus niet gelijk die blijkbaar aansluiting zoekt bij het aloude adagium elke dag te plukken?

De vraag is evenwel of dit niet alleen waar is voor wie het gras groen is maar spreekt deze tekst ook tot het hart van diegene die meent dat het gras bruin is, ook al leven wij middenin een bruisende lente. De Heer laadt hier de verdenking op zich de concrete zorgen en noden van de mensen en bagatelle te nemen en niet wezenlijk serieus.

Eerlijk gezegd, wordt er in de geschiedenis van de exegese nogal wat kritiek op deze uitspraken van Jezus gegeven en ik voel daar wel in mee. Volgens de filosoof Ernst Bloch zou hier opnieuw het economisch onbenul van het Evangelie uit spreken en elders worden deze uitspraken uitgelegd als typisch iets voor een jonge vrijgezel met zijn vrienden in een arcadisch landschap waaruit geen enkele verantwoordelijkheid voor harde bestaan van het leven van alledag spreekt. Jezus lijkt de mensen een soort Zwitserlevengevoel aan te prijzen maar ik weet niet zeker of alle menselijke problemen opgelost worden met een kever cabrio en hier en daar een kreeft. Ik denk ten diepste niet. Niet voor wie het gras bruin is en de dag van morgen onzeker.

Wat ons echter in deze kritiek aan het aarzelen zou kunnen brengen, is het feit dat de Heer in geen enkel opzicht naïef is. Zowel niet in zijn beschouwing van de natuur als in zijn zien van de mens. Ergens las ik dat elke verhongerde mus dit verhaal van Jezus weerspreekt De natuur is verre van idyllisch. Dat is een harde strijd om het voortbestaan en de Heer weet dat. Hij weet zowel van de moeizame strijd in de natuur als het moeizame gevecht van zijn gehoor om het hoofd enigszins boven water te houden en die twee zaken probeert hij met elkaar te verbinden. Zijn denken en spreken is mijlenver verwijderd van onze moderne romantisering van het landleven en de natuur want elke romantiek en rust ontbreekt ook bij zijn gehoor. Tot hem zijn geen gestreste, wufte stadsjonkers gekomen, voor wie de oproep tot ontspanning en zorgeloosheid mogelijk enig doel zou kunnen treffen maar deze kleinen hebben zich op hun laatste benen naar hem toe gesleept in de wankele hoop op zegen. En zij droegen hun zieken en ontstelden met zich mee. De Heer spreekt niet tot toeristen. Niemand wordt hier afgescheept met een vals Zwitserlevengevoel maar precies de hardheid en de onberekenbaarheid van het dagelijkse bestaan wordt als uitgangspunt genomen. De Heer spreekt tot de have-nots en drop-outs van de samenleving. Zij zijn de paria’s, door Romeinse grondgrondbezitters verdreven van enig bezit. Zij zijn de werkers op het plein die maar moeten afwachten of iemand die dag hun diensten nodig zal hebben en zij weten werkelijk niet of zij er morgen nog zullen zijn. De Heer biedt hen geen goedkope troost maar hij neemt nu juist hun breekbare werkelijkheid tot uitgangspunt. Elders weet Matteüs dat op de markt twee mussen een duit doen en dat het gras morgen dienst doet als brandstof in de oven. Wat Jezus nu juist met zijn voorbeelden wil aangeven, ís dat het leven onzeker en kwetsbaar is. Ís dat het gras dan weer groen, dan weer bruin is en rijp voor de oven. Er wordt hier geen idylle gevierd maar het leven zelf, in alle kwetsbaarheid en grilligheid, wordt hier zonder omhaal en uiterst nuchter getekend. Dit betoog staat ver van elk stoïcisme en nergens klinkt de oproep tot zorgeloosheid alsof dat een bijbels begrip is want dat is het helemaal niet. Zorgeloosheid heeft zelfs iets slordigs en immoreels en gaat in ieder geval voorbij aan de concrete vragen en noden van de naaste. Zij zijn immers vol zorgen en vragen. Hoe moet het nou? Hoe moet het nou verder? Zullen we er nog wel zijn morgen? Of zal het ons vergaan als de vogels en het gras? Morgen per twee voor een schamele duit verkocht, of als stro in de oven vergaan?

De Heer gaat heen en weer tussen de werkelijkheid van dag tot dag, die hij in alle weerbarstigheid laat staan. Een werkelijkheid die hij niet wil verbloemen en het volle pond wil geven: Zo ziet het eruit. Zo gaat het leven en zo is de mens eraan toe. Er is geluk. Zeker. Maar dat is fragiel en wij weten het. Morgen kan het helemaal mis zijn. Wat zeg ik? Gisteren ging het mis en de vogels fluiten vergeefs en het gras is niet meer groen.

Maar de Heer gaat heen en weer. Hij weet, zoals God weet, van onze werkelijkheid. Maar binnen deze werkelijkheid zoekt hij ons vertrouwen te geven. Het is zo. De werkelijkheid is grillig en de dood lijkt werkelijk het laatste woord te spreken, welke daden van liefde, welke zoete woorden wij daar ook tegenin proberen te fluisteren. Maar binnen deze werkelijkheid zoekt de Heer te getuigen van zijn liefde, van zijn mededogen, van zijn grote zorg voor ons. Dat hij onze namen geschreven houdt in de palm van zijn hand en ons nooit vergeet. Hij stelt alleen het een niet boven het ander. Hij neemt zowel de zorg, de concrete nood om het voortbestaan en de grilligheid van het leven serieus als de onvoorwaardelijke liefde van God. En zo wordt het allemaal toch net even anders. Zo vinden wij uitspraken over het Koninkrijk van God en dat men dat eerst moet zoeken en dat alle andere dingen je dan gegeven worden naast de nuchtere en welhaast door Prediker getoonzette vaststelling dat elke dag wel voor zichzelf zorgt en genoeg heeft aan zijn eigen kwaad. De Heer doet hier een poging om ons tot vertrouwen, tot geloof op te wekken. Het leven is grillig. Maar laten wij daarbinnen dan zoeken naar tekenen van Gods Koninkrijk. Dat geeft een vitaliteit en een veerkracht terwijl tegelijkertijd onze dagen in haar weerbarstigheid en in al ons verdriet hun recht krijgen. Zo is het. Vandaag zijn we iets en morgen niets. Maar de Heer fluistert ons toe om ons daarbinnen niet over te geven aan de fataliteit van onze dagen. Om te vertrouwen op de liefde van God en op zijn trouw. Dat hij van ons houdt en ons niet vergeet. Dat zijn zorg groot is en dat wellicht wij ons daarom niet zoveel zorgen hoeven maken. Het gras is uiteindelijk toch groen. Niet dat wij dat zien maar omdat wij dat willen geloven.

Evert Jan de Wijer