De stem van een vreemde

logo

 

ALS IK MIJ afvraag, waarom ik nu juist deze bladzijden uit de kerkelijke dogmatiek van Barth vertaald heb, dan is daar, zoals vanzelf spreekt, geen bevredigend antwoord op te geven: deze bladzijden troffen mij bij de lektuur, ik bleef er — waarom? daarom! — even langer bij stilstaan en mijn pen stond al op het papier voor ik aan de rechtvaardiging daarvan toekwam. Gelukkig rechtvaardigt het stuk zichzelf.

EEN GEDACHTENGANG functioneert buiten het verband van het totale redebeleid geheel anders dan daarin. Dit bezwaar geldt bijzonder als wij een gedeelte uit de K.D. van Barth lichten, zoals wij nu doen. Elk stuk, elke gedachte, elke zin staat onder de pressie van de systematiek van het geheel (hetgeen overigens totaal iets anders is dan dat alles in het keurslijf van het gesloten systeem wordt ingeregen). Vanuit het geheel blijkt wat op zichzelf weinig nieuws schijnt te bevatten verrassend. Het gevoel, dat alle dingen alzo moeten zijn, verlaat ons tijdens de lektuur van de K.D. nergens. Het is alsof de druk der nooit verslappende, systematische denkkracht de zaken naar de plaats waar zij thuishoren stuwt, dat is ons luce clarius indien wij ons door de meester laten meevoeren.

DE BLADZIJDEN, waarvan ik u hier een vertaling aanbied, komen voor in K.D. IV 2 onder de paragraaf: de Heilige Geest en de stichting van de christelijke gemeente. Deze ecclesiologische paragraaf vormt een onderdeel van de leer der verzoening. Ook als Barth over de kerk gaat spreken, blijft zijn woord christocentrisch. Nergens worden de randen van zijn dogmatisch denken vaag: we blijven bij het hart betrokken. Door de Heilige Geest bouwt de Heer Jezus zijn lichaam, zijn gemeente, laat haar groeien, bewaart en ordent haar als gemeenschap van heiligen. Zo maakt Jezus door de kracht van zijn Geest deze gemeenschap geschikt om voorlopige gestalte en representatie te zijn van de heiliging der ganse mensenwereld. Deze gestalte is voorlopig, voor de tijd tussen opstanding en wederkomst van Christus, zij is vergankelijk, voorbijgaand, vernietigbaar, zij is ook bedreigd, aan gevaar “blootgesteld, aan gevaren van binnenuit en van buitenaf. Zij heeft geen enkele garantie in haarzelf deze gevaren te keren, de vernietiging te ontkomen; zij wordt bewaard en behouden door haar Heer, die door zijn Heilige Geest het grote wonder der heiliging aan haar voltrekt.

In het onderdeel, waaruit onze bladzijden genomen zijn, wordt gesproken over de zwakheid, die de gemeente als menselijke gemeenschap eigen is. Tot deze zwakheden behoort haar neiging het oor aan een vreemde stem, een stem niet van de Goede Herder, zoals er zovele uit de wereld opklinken, te lenen. Ook haar neiging zichzelf te verheerlijken behoort ertoe. Over het eerste gevaar, dat met een belast woord saecularisatie heet en door Barth als onderhorigheid aan vreemde macht gekarakteriseerd wordt, gaat ‘net in dit stukje, terwijl een volgend zal handelen over het schijnbaar tegengestelde gevaar, dat in de sacralisering gelegen is, die door Barth als zelfverheerlijking wordt doorzien. Tegen beide gevaren bestaat geen garantie; de gemeente leeft niet bij securitas. Er is voor haar alleen certitudo: zij gelooft en vertrouwt dat de bewarende kracht van de Heilige Geest is opgewassen tegen deze gevaren en dat deze haar faktisch behoeden zal voor de in deze gevaren zich meldende chaos. Leeft zij echter niet bij de zekerheid van dit geloof, dan overvalt haar de angst. Zij komt dan in een circulus vitiosus: de angst voor het ene gevaar roept het andere op en omgekeerd!

LAAT IK ECHTER niet vooruitlopen op de inhoud van wat hieronder volgt. Het was slechts de bedoeling kort het kader aan te geven waarin het stuk oorspronkelijk staat.

—G. H. ter Schegget

DE CHRISTELIJKE GEMEENTE seculariseert, wanneer zij behalve aan de stem van de goede Herder, wien zij toebehoort, het oor verleent aan de stem van een vreemde, aan wie zij niet toebehoort, maar aan wie zij door naar haar stem te luisteren horig wordt, aan wie zij daardoor gaat toebehoren. Dat gebeurt niet noodzakelijk maar dat is wel mogelijk, omdat zij immers zelf in de wereld en ook een stuk van de wereld is. Het behoeft niet: want dat zij binnen het raam van de gewoonten, zeden en beschouwingen dezer wereld en dezer tijden en plaatsen verschijnt, dat zij haar taal spreekt, aan haar algemene beperkingen en strevingen deelneemt en aldaar blij is met de blijden en weent met de wenenden (Rom. 12 : 15), wil nog niet zeggen dat zij aan een vreemde is horig geworden. Dat wordt zij echter, als zij zich daardoor principieel laat bepalen, vastleggen, verplichten, binden, gevangen nemen: in haar kennis door de overname van een bepaalde filosofie of wereldbeschouwing als maatstaf om het woord van God te kunnen verstaan; in haar ethos door het gebod van een bepaalde overlevering of een bepaalde historische kairos; in haar positiebepaling tegenover de wereldsituaties door een bepaalde ideologie of door de op dat ogenblik respectabelste of nieuwste of eenvoudig in haar omgeving vigerende politieke of economische macht; in haar verkondiging, doordat zij zich laat bepalen door wat haar omgeving haar als de dringendste of heiligste behoefte meldt of aan het hart legt. De gemeente raakt altijd daar in horigheid, waar zij zich door haar omgeving of in spontane reaktie daarop een wet laat voorschrijven en opleggen, die met de wet van het evangelie, met het beschikken van de vrije genade Gods, met de wil van Jezus als Heer en Hoofd van zijn volk niet identiek is. Voorzover zij naar deze wet als wet luistert, luistert zij niet naar de stem van de goede Herder, maar naar die van een vreemde, luistert zij naar de wereld in één van haar verschijningsvormen, wordt zij aan haar gelijkvormig, voegt zij zich, naar de uitdrukking van Rom. 12:2, naar haar schema, behoort zij de wereld toe.

MEN MERKE goed op: dat geschiedt vaak uit zwakheid, op terugtocht, ja in vlucht, in een poging zich veilig te stellen tegenover de overmachtige wereld. Maar hetzelfde kan ook het karakter van een energieke daad hebben: in zulk luisteren naar de wereld, in zulk een onderwerping onder haar wetten meent de gemeente dan te leven en te groeien, autoriteit te oefenen; juist in de stukken, waarin zij zich door de wereld laat veroveren, meent zij de wereld te veroveren, de wereld aan haar wet te onderwerpen, neen, aan de wet van God en van Jezus Christus te onderwerpen en dus ad maiorem gloriam Dei te werken. Dat het hierbij’ om bemiddeling, om bruggenbouw tussen buiten en binnen gaat: om werken der zogenaamde waarachtigheid enerzijds en om ernstige en noodzakelijke pogingen de wereld voor Christus te winnen anderzijds, zal men zich in de regel wijsmaken, of: om door de liefde geboden vertalingen van het christelijke in het wereldlijke, of omgekeerd: van het wereldlijke in het christelijke, om een soort doop van de niet-christelijke ideeën, gewoonten en ondernemingen door nieuwe christelijke verklaringen en het geven van een christelijke inhoud of om een soort aanmunten van het christelijke goud voor de arme niet-christenen. Alles mooi en prachtig, als er maar niet juist een heimelijk respekt voor het karakter van deze wereld, een heimelijk luisteren naar haar fundamentele gezang, een heimelijk loenzen naar haar heerlijkheid achter stak en omgekeerd: een heimelijke zorg, dat de gemeente toch niet helemaal alleen uit Jezus Christus en van de vrije genade kan leven, een heimelijk gebrek aan blijdschap tegenover het waagstuk het er als communio sanctorum op aan te laten komen in de wereld niet tégen, maar vóór de wereld, niet in strijd met haar, maar in goedbegrepen diepste vrede met haar eenvoudigweg op eigen voedingsbodem en niet uit de wortels van deze wereld te leven en te groeien. In dit soort respekt, dit luisteren en loenzen, in deze zorg en dit gebrek aan blijdschap komt de secularisering van de gemeente tot uitdrukking. Secularisering is het proces, aan het einde waarvan de gemeente niets anders meer is dan een stuk wereld temidden van veel andere wereld: één van de religieuze hoeken, die de wereld voor haar complete bestaan voor onontbeerlijk mag houden, zonder dat zij echter voor haar karakter en haar weg ook maar de geringste betekenis hebben. Secularisering is het smakeloos worden van het zout, waarvan in Matth. 5 sprake is. Dat de wereld seculair is, is niets bijzonders. Daar is slechts mee gezegd dat de wereld wereld is! Dat was ze altijd al: er is geen groter misverstand dan te denken dat ze dat in de hooggeroemde middeleeuwen niet zou geweest zijn. Maar als de kerk seculariseert, dan is dat het grootste ongeluk dat de kerk en de wereld kan overkomen. Zij kultuurkerk, staatskerk! Dan verliest wordt dan in plaats van kerk voor de wereld, voor het volk, voor de kultuur, voor de staat, wereldkerk, volkskerk, zij haar specifieke gewicht, haar zin en haar bestaansrecht. Saeculariseren doet de kerk, op het hellend vlak, waarlangs zij afglijdt naar het alleen-nog-wereld-zijn, geraken doet de kerk, als zij afhankelijk wordt van en horig aan een vreemde. En nu bestaat de kerk uit louter mensen (christenmensen weliswaar), die als zodanig vlees zijn en in wie de neiging en lust tot onderhorigheid aan vreemde macht ieder ogenblik kan opkomen. De kerk heeft het werkelijk nodig voor korruptie en verval, die haar juist in deze gedaante bedreigen, bewaard te worden.

K. BARTH

(In de Waagschaal, jaargang 13, nr. 1. 28 september 1957)