De ontregeling van de grotemensenwereld

Zegt het iets van een tijdsgewricht, wanneer er een keur aan nieuwe jeugdliteratuur verschijnt?
Als kind beleefde ik het als een voorrecht halverwege de jaren zestig geboren te zijn. Tegen de tijd dat ik boeken ging verslinden, waren er niet alleen de boeken van Anne de Vries en Tonke Dragt, maar verscheen er ook jaar op jaar wel een boek van Thea Beckman of Jan Terlouw. Stuk voor stuk schrijvers die werelden schiepen om in te verwijlen.
Als ik het goed zie, was er aan het begin van de vorige eeuw ook een eruptie aan nieuwe jeugdliteratuur: Top Naeff, W.G. van der Hulst, C. Joh. Kieviet, Theo Thijssen, Nienke van Hichtum en Chris van Abkoude schiepen in de eerste twee decennia van de 20ste eeuw gestalten, ja school-idyllen als Okke Tannema, Brammetje, Dik Trom, Ko en Henk (uit: Jongensdagen), Eelkje en Jouke (uit: Afke’s tiental) en Kruimeltje. Overigens, eerder en elders in de wereld prikkelden toen reeds bekende figuren als Alice in wonderland, Huckleberry Finn, Tarzan en Remi uit Sans famille (Hector Malot) de verbeelding van jeugdige lezers, ten onzent waren Woutertje Pieterse en de Brave Hendrik (Nicolaas Anslijn, 1818) reeds spreekwoordelijk.

Pietje Bell
Begin 1914 introduceerde schoolmeester Chris van Abkoude Rotterdams beroemdste kwajongen Pietje Bell. Van Abkoude was op jonge leeftijd zijn moeder verloren en moest, omdat zijn vader een kapperszaak had, zich al vroeg op straat zien te redden. Als jong onderwijzer op een Rotterdamse Volksschool zag hij dagelijks de neveneffecten van de snel groeiende havenstad: er waren allerlei maatschappelijke misstanden en veel arme gezinnen. Tegenover de stichtende, opvoedende jeugdliteratuur van zijn dagen waarin plicht en fatsoen centraal stonden en de geest van Hieronymus van Alphen nog rondwaarde, introduceerde Van Abkoude voor de jeugd een andersoortige identificatiefiguur, ja een held: Pietje Bell of de lotgevallen van een ondeugende jongen. Waar Van Abkoude eerder de poppenkast had geïntroduceerd als onderwijsmethode – hetgeen hem door velen niet in dank was afgenomen en discussie opleverde – wilde hij met dit jeugdboek aansluiten op de leefwereld van de kinderen. Met Pietje Bell ontketende de auteur pas echt een brede discussie onder pedagogen en de voor opvoeding verantwoordelijken. Pietje Bell had het niet bepaald op dorre volwassenen en zijn geestelijk vader voedde die afkeer bij zijn jonge lezers. Neem de keurige, humorloze buurman en drogist Geelman, “wiens gezicht zo geel was als de gedroogde kruiden die hij verkocht” en zijn voorbeeldige zoontje Jozef “die nooit met andere jongens speelde, nooit een gat in zijn kous had of met een blauw oog thuiskwam, nooit door de politie achterna gezeten werd, maar altijd direct uit school thuiskwam, trouw zijn schoolversjes leerde en steeds een schone zakdoek bij zich had”. Spoort dit boek de jeugd niet aan tot wangedrag, zo rees de vraag in kranten en tijdschriften? Moet kattenkwaad waarvan volwassenen de dupe worden nu voortaan de lachspieren van jongeren prikkelen en hun geesten bezoedelen? Het boek – waarvan ondertussen de 55ste druk verschenen is en dat al enkele malen is verfilmd – werd in die dagen zeer kritisch ontvangen en desondanks of ten gevolge daarvan in korte tijd razend populair in Nederland, België en Zuid-Afrika. Van Abkoude, die inmiddels de onderwijswereld verlaten had en zich had toegelegd op het schrijverschap, het poppenspel en de journalistiek, werd in augustus 1914 onder de wapenen geroepen. Hij werd korporaal bij de landmacht, maar toen hij in 1916 ontslagen werd kon een lang gekoesterde wens in vervulling gaan: hij trok, eerst zelf en later met zijn vrouw en drie kinderen naar Amerika. Inmiddels overzee omgedoopt tot Charles Winters schreef Van Abkoude vanuit Amerika tussen 1920-1936 nog zeven andere delen vol avonturen van Pietje Bell.

Rolmodel of ADHD-er?
Hoe het verder gegaan is met Pietje Bell? Nog in de jaren zestig was er een schrijver van zogenaamd ‘betere jeugd-boeken’ K. Norel die de Pietje Bellboeken naar de prullenmand verwees met de opmerking dat Pietje wel heel geme-ne streken uithaalt, terwijl bijvoorbeeld Dik Trom veel meer een echte Hollandse jongen is “met het hart op de rechte plaats”. In de jaren ‘70 wilde de Leescommissie van de Openbare Bibliotheek Utrecht alle oude kinderboeken van de schappen verwijderen, waaronder die van Pietje Bell, zijnde “meer dan ooit waardeloos”. Tot in de jaren ‘80 waren de boeken van Pietje Bell niet verkrijgbaar in de Openbare Bibliotheek van Rotterdam, eerst vanwege de vermeend “verderfelijke invloed” en daarna vanwege het feit dat de inhoud verouderd was. Of de honderdjarige Pietje Bell nog ergens voortleeft? Als ik het goed zie, op tenminste twee manieren.
Allereerst is zijn naam model komen te staan voor kinderen met gedrags- of leerproblemen. Zo is er een ADHD-praktijk die zich tooit met de naam Pietje Bell en maakte Angela Croth die in 2011 promoveerde op het beeld van de jongen in opvoedingsliteratuur (1880-2005) in een ondertitel van een boek uit 2013 gebruik van het imago van de literaire creatie van Van Abkoude: Jongens zijn ‘t – van Pietje Bell tot probleemgeval (Atlas/Contact Amsterdam 2013). In deze studie concludeert Croth overigens niet dat Pietje Bell een ADHD’er avant la lettre was, wel dat jon-gens altijd al “baldadig, beweeglijk, lawaaiig en lui zijn geweest” en dat uiteindelijk niet de jongen, maar de samenle-ving zelf is veranderd – met alle gevolgen voor de jongens vandien. Naarmate de 20ste eeuw vorderde en de indu-strialisatie en automatisering toenam, werd aan de eigenschappen en behoeften van jongens – kameraadschap, harde humor, solidariteit – steeds minder aandacht geschonken en de vaderrol werd steeds minder geaccentueerd. Een herkenbare conclusie? De kameraadschap is in de jeugdliteratuur een wezenlijk thema, ook in de serie Pietje Bell. Aan de andere kant is de vaderrol door Van Abkoude in de avonturen zelf niet bepaald geëxpliciteerd, de bekende recensente Nellie van Kol verzuchtte al in de jaren twintig dat “nooit eens iemand ernstig met Pietje sprak” en alle gezochte grappen werden vergoelijkt, zelfs door zijn dierbare meester Ster.
Wordt Pietje Bell honderd jaar later enerzijds dus geassocieerd met een ADHD’er, anderzijds is er sinds 2003 jaarlijks een ‘Pietje Bell-lezing’ waarin hij, “dankzij zijn vrolijke zelfredzaamheid en zijn sterke overlevingsdrift” juist als rolmodel wordt gepresenteerd. De Pietje Bell-lezing, een geesteskind van voormalig directeur van de Kunsthal, Wim Pijbes en Ton Notten, lector Opgroeien in de Stad van de Hogeschool Rotterdam, wil uit sympathie voor het ondeugdende erfgoed van Pietje Bell opvallende meningen honoreren die tegen de stroom inroeien en sprekers uitnodigen die in de geest van Van Abkoude gebaande paden verlaten.
In een jaar dat de grotemensenwereld werd opgeschrikt door het uitbreken van WOI, kreeg het Nederlandse literaire erfgoed er in de gestalte van Pietje Bell ook een icoon van de ontregeling bij.

Peter Verbaan