Houten kruisen van Roland Dorgelès

logo-idW-oud

 

HOUTEN KRUISEN VAN ROLAND DORGELÈS

In mijn vroege jeugd ben ik gefascineerd geraakt door de Grote Oorlog van 1914-1918. Het gebeurde tijdens een vakantie in Frankrijk. Daar drong voor het eerst echt tot mij door dat de Tweede wereldoorlog werd voorafgegaan door een Eerste Wereldoorlog. Het waren de verweerde oorlogsmonumenten, die je in elke stad en in ieder dorp in Frankrijk aantreft, die mij daarvan bewust maakten. Op bijna alle gedenkstenen is de lijst met namen gebeiteld van hen die zijn gesneuveld in de Grote Oorlog vele male langer dan die van de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Dat gegeven blijft mij fascineren en verbijsteren. Hoe kon het gebeuren dat er zoveel jongemannen zijn gesneuveld in de loopgraven en op de slagvelden rondom Verdun, Ieper en de Somme, zonder dat er enige terreinwinst werd geboekt of politiek voordeel werd behaald.

Terecht schrijven Chrisje en Kees Brant in hun reisgids naar de Eerste Wereldoorlog, ‘Tussen 28 juni 1914 toen de moord op aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije en zijn vrouw Sophie door een Servische nationalist in Serajewo de eerste Wereldoorlog inluidde, en 11 november 1918 toen om elf uur ’s ochtends de wapenstilstand in een treinwagon in het bos van Compiègne werd getekend, ligt maar vier jaar, en toch een eeuw van verschil.’

Goed en kwaad zijn niet zo eenvoudig te identificeren in deze oorlog. Wie kan ooit het leed doorgronden dat deze oorlog teweegbracht in het leven van zovele mensen.

Wij kunnen deze oorlog slechts benaderen vanaf het moment dat het vuren is gestaakt, dat de rust is weergekeerd. Niemand van ons heeft zelf de werkelijkheid van de loopgraven gekend. Ons resten slechts de verweerde oorlogsmonumenten en de eindeloze kruisen in lange rijen op de militaire begraafplaatsen in België en Frankrijk.

Op deze wijze heeft Roland Dorgelès geschreven over de Grote Oorlog in zijn roman Houten Kruisen. Hij legt de nadruk op het moment dat het vuren is gestaakt en de rust is weergekeerd. Het helse lawaai van de granaatinslagen is verstomd, de mitrailleurs zwijgen. De soldaten in de loopgraven die hun geweer van de schouder nemen en om zich heenkijken, wie van hun wapenbroeders links en rechts met hen de aanval heeft doorstaan. In de roman is de dood alomtegenwoordig. En wie, zoals Jacques Larcher, de verteller in de roman, zo vaak met de dood in aanraking is gekomen, die neemt de afschuwelijke adem van de doden in zijn hoofd, in zijn huid met zich mee, voor altijd blijft die hem bij. Larcher doet als getuige verslag van het soldatenleven in de 5e Sectie van de 3e Compagnie, hij praat niet zozeer over zichzelf maar laat met name zijn wapenbroeders aan het woord: de kok Fouillard, de kleine noorderling Broucke, korporaal Bréval, Sulphart, de dikke Bouffioux en Gilbert Demachy, student in de rechten, die net als de verteller een buitenbeentje is in hun Compagnie.

In het laatste hoofdstuk ‘En het is afgelopen’ word je als lezer de bedoeling ervan duidelijk. Het is om zijn kameraden die nooit zullen terugkeren uit de loopgraven en de slagvelden met zijn woorden uit de dood te laten verrijzen.

Bij Dorgelès krijgen de soldaten in de loopgraven een gezicht. Ze worden niet alleen getekend in hun leed, hun angst en hun wanhoop. De verteller, Jacques Larcher, wil in zijn getuige verslag niet alleen vertellen over hun langdurig leed, maar ook verhalen over de grappen en grollen die hij met zijn wapenbroeders heeft uitgehaald. Ik wilde ook lachen, lachen om jullie gelach. In zijn roman wil Dorgelès benadrukken dat er tegenover de schaduwzijde van de oorlog er ook een zonzijde is. Zo worden de namen op de verweerde oorlogmonumenten en de eindeloze rijen kruisen op de militaire begraafplaatsen, mannen van vlees en bloed, die ondanks de dood die alomtegenwoordig was, wilden leven. Daarvan getuigen de woorden die worden gebeden tijdens een mis in een ruïne van wat eens een kerk was, aan het front in het hoofdstuk ‘Onze-Lieve-Vrouw van de Zandhazen’. Als de eucharistie wordt gevierd, het belletje klinkt, raast en buldert het kanon om aan te kondigen dat de hostiekelk wordt opgeheven.

We aanvaarden alles: de aflossingen in de regen, de nachten in de modder, de dagen zonder brood, de bovenmenselijke vermoeidheid die ons redelozer maakt dan dieren; we aanvaarden alle lijden, maar laat ons leven, niets dan dat: leven… Of laat ons alleen maar geloven dat we blijven leven, tot het einde toe, laat ons hopen, ondanks alles hopen. Nu en in het uur van onze dood, amen.

De verweerde monumenten die Frankrijk heeft opgericht voor haar ‘Enfants, morts pour la Patrie’ en de eindeloze onafzienbare rijen kruisen op militaire begraafplaatsen, zijn niet in staat de doden tot leven te wekken. Daar zijn woorden voor nodig en dat is wat Roland Dorgelès met zijn roman Houten Kruisen beoogde; de doden met zijn woorden tot leven te wekken.

Het is daarom dat zijn roman in Frankrijk nog steeds geldt als een literair tijdsdocument voor de Grote Oorlog. Dit belangwekkende literair tijdsdocument is opnieuw vertaald en door de Arbeiderspers uitgegeven in de serie Oorlogsdomein.

Het was op Goede Vrijdag van dit jaar, dat ik de laatste bladzijden van de roman Houten Kruisen uitlas. Het gaf voor mij een diepere betekenis aan het boek. Want dat een boek van zo lang geleden in staat is om de doden van weleer tot leven te wekken, is toch, omdat wij met de schrijver het geheim delen dat ons een weg is gebaand van de dood naar het leven. De dood heeft niet het laatste woord in een mensenleven.

Machteld de Mik-van der Waal

Roland Dorgelès, Houten Kruisen, Oorlogsdomein nr. 11, uitgeverij De Arbeiderspers