Het roer moet om!

logo-idW-oud

 

HET ROER MOET OM!

Afgelopen Advent las ik het onlangs verschenen boekje van Eginhard Meijering Het roer moet om!

Zoals de titel reeds doet vermoeden is het een oproep aan allen die leiding geven aan het kerkelijk leven binnen de protestantse kerken in Nederland om een andere weg in te slaan. In dit pamflet richt Meijering zich primair tegen de theologie en prediking van de jaren zestig, zeventig en tachtig, maar ook tegen die van de jaren daarna. Aan het woord is een ambtsdrager die terugkijkt op zijn leven en werken als predikant. Iemand die kritisch durft te reflecteren op de theologische ontwikkelingen die vanaf het midden van de jaren zestig tot op heden het kerkelijk leven in Nederland hebben beïnvloed. Meteen al in zijn woord vooraf doet Meijering een verontrustende uitspraak: ‘Mijn generatie die sinds de jaren zestig leiding heeft gegeven aan het kerkelijk leven heeft daarin verregaand gefaald.’ Op zichzelf is het niet ongewoon dat een theoloog zichzelf de vraag stelt of de oriëntatie van theologie en prediking wel juist is, maar dat hij daarbij het woord falen in de mond neemt, is heel bijzonder.

Het was deze uitspraak die mij ertoe aanzette om verder te lezen, want de jaren waarop Meijering terugkijkt, zijn de jaren dat ik opgroeide, theologie ging studeren en als predikant ging werken. Ik ben van de generatie die is opgegroeid met preken waarin mij werd voorgehouden wat goed en wat kwaad was. Het kapitalisme werd veroordeeld. Het werd beschouwd als de bron van al het kwaad. Het communisme werd gezien als een variant van het christelijk geloof. Dat het een variant was zonder God, werd niet bezwaarlijk gevonden. Het ging vrijwel altijd over de apartheid in Zuid Afrika, de onderdrukking van de armen in Latijns Amerika en niet te vergeten de kruisraketten. Wat mij daarbij opviel, was dat het allemaal zo ver weg was die ellende. Hoe kon dat nou, terwijl het kapitalisme de bron van alle kwaad was. Dan zou je toch verwachten dat de ellende bij ons juist het ergst zou zijn. Jezus kwam in de preken altijd op voor de armen en de zwakken in de samenleving, maar wat had dat met mij te maken. Toen ik theologie ging studeren ging het altijd maar over de kruisraketten. Je kon alleen christen zijn als je tegen de plaatsing van kruisraketten was. Toen ik predikant werd, raakte net het preken volgens de school van Nico ter Linden en Eugen Drewermann in zwang. Ik was er destijds helemaal idolaat van. Eindelijk werd de bijbel een boek, waarin ik mij zelf herkende. Het ging ook over mij, over mijn angsten en verlangens. Na verloop van tijd ging ik de Jezus die ik preekte een enorme kwezel vinden. Hij was altijd zo begrijpend en invoelend. Bij elke ontmoeting met een lamme, blinde of melaatse keek Hij dwars door hen heen tot in hun ziel. En meteen was er bij hen dan het besef, het weten: deze mens begrijpt mij, ik mag er zijn. Op de een of andere manier raakte Jezus voor mij nog meer op afstand. En dat baarde mij toch wel enigszins zorgen, want is niet het bijzondere van het christendom dat christenen vanuit Jezus over God willen spreken.

In zijn pamflet stelt Meijering zichzelf en de lezer de vraag: Is dat wat wij altijd van het hoogste belang hebben geacht, eigenlijk wel het punt waar het op aankomt?

Wat mij trof was dat de toon van het pamflet nergens veroordelend is. Het wijst geen schuldigen aan, eerder is het vertellend en beschrijvend zoals je van een kerkhistoricus kunt verwachten. Hier klinkt een stem van een mens die als ambtsdrager verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan en wat hij heeft nagelaten. Daarmee wordt hij iemand die spreekt met gezag. Volgens Meijering heeft zijn generatie die leiding gaf aan het kerkelijk leven in Nederland te lang in de veronderstelling geleefd dat de secularisatie enkel van buitenaf op ons afkwam en te weinig beseft dat de secularisatie ons toch ook van binnenuit te pakken kon krijgen. Theologie en prediking zijn zelf ook voorwerp van de secularisatie. Te gemakkelijk en met een overmoed die aan hubris grensde, werd voorbij gegaan aan het feit dat wij als christenen zelf ook deel uitmaken van die wereld. Vanaf het midden van de jaren zestig gingen theologie en prediking onder invloed van Karl Barth uit van de veronderstelling, dat waar de mens in zijn leven en in de wereld om zich heen de afwezigheid van God zo sterk ervaart, hij als vanzelf God present stelt. Immers in zijn afwezigheid stelt God zich present, doet Hij een beroep op de mens om van Hem uit te gaan. Hoe waar het ook is dat God zichzelf present stelt, dat Hij ons daarbij niet nodig heeft, is deze gedachtegang niet geheel zonder gevaar. Het gevaar bestaat namelijk dat wij mensen leven alsof er geen God is en dus gaan leven alsof wij zelf God zijn. Terugkijkend op de theologie en de prediking vanaf de jaren zestig stelt Meijering vast dat dit inderdaad gebeurd is.

Met het oog op de secularisatie, die een schrikbarende achteruitgang van de kerken teweeg heeft gebracht acht hij een herbezinning op het reformatorisch erfgoed dringend nodig. Er moet iets veranderen. Ik ben het van harte met hem eens: Er moet iets veranderen. Maar tegelijk besef ik ook hoe moeilijk het is om een kritische houding aan te nemen en om kritisch te blijven ten aanzien van theologie en prediking.

In een zestal hoofdstukken stelt hij een aantal kernmomenten uit het reformatorisch spreken over God aan de orde: de functie van de bijbel, het geloof in God de Schepper, de leer van de zonde, de persoon van Jezus Christus, het nieuwe leven in Christus en de hoop op de eeuwige voleinding. De hoofdstukken die gaan over het menselijk falen, de zonde, hoe wij spreken over Jezus Christus en het nieuwe leven in Christus, hebben mensen zoals ik die door en door geseculariseerd zijn, iets te bieden.

Meer en meer ben ik namelijk gaan beseffen hoe weinig ruimte wij aan God overlaten. Wij bepalen zelf wel de momenten dat God gebeurt. Hoewel het natuurlijk onuitstaanbaar is dat wij die zo graag de maat en meester zijn van alle dingen tegenover God moeten toegeven dat wij ons ook wel eens kunnen vergissen. Eigenlijk willen we het niet horen, maar het moet ons maar weer eens gezegd worden, vanuit onszelf zijn we niet in staat een einde te maken aan het menselijk falen hier op aarde. Al vinden we het gênant, niet meer van deze tijd, maar wij moderne mensen hebben de verzoening nodig. Zonder verzoening zijn wij verloren. En daarbij hebben we Jezus nodig. Jezus is niet een voorbeeld van hoe een verzoend en bevrijd leven eruitziet, maar in Jezus bewerkt God onze verzoening en bevrijding.

Machteld de Mik-van der Waal

Eginhard Meijering, Het roer moet om! Meinema 2008, Ä. 9.90.