Darwin en het geloof in God, de Schepper
DARWIN EN HET GELOOF IN GOD, DE SCHEPPER
Op uitnodiging van Naturalis organiseerde de Leidse Raad van Kerken op 13 maart een debat over natuur en schepping ter gelegenheid van het Darwin-jaar. Er vond een confrontatie plaats tussen de evolutiebioloog Schilthuizen en de creationist Hoogerduijn. Rabbijn Marx en theoloog De Kruijf benaderden hetzelfde onderwerp langs een andere weg dan die van een strijd over het ontstaan van de wereld. Hier volgt de bijdrage van De Kruijf.
Na deze clash tussen twee wetenschappers spreekt nu tot u ‘de dominee’ en die sluit aan bij de rabbijn. En wij herkennen onszelf niet in de polderaar Schilthuizen, alsof er naast zijn strakke visies alleen compromissen te sluiten vallen die volgens hem dan vlees noch vis zijn. Wij zijn geen ‘halven’ en dat komt doordat wij ‘elders’ beginnen als het over geloven gaat. In een debat als dit lijkt het wel alsof het scheppingsgeloof het een en al is, of in elk geval het beginpunt van het geloof. Nu gaat schepping wel over het begin, maar geloof werd zowel in Israel als ook bij mij zelf geboren uit ervaringen die bijvoorbeeld Abraham en Mozes opdoen met een stem die hen roept. Nadenkend over die ervaringen belijden zij God als de machtige over alles, als de schepper van hemel en aarde. Het geloof in de schepping is een extrapolatie. (Theologisch gezegd: in de weg van de kennis, epistemologisch, is het scheppingsgeloof secundair; ontologisch is het primair.) Dat maakt het scheppingsgeloof niet minder belangrijk, en ik zal er ook rechttoe rechtaan over spreken, maar het kan helpen om dit ‘elders’ in rekening te brengen als het om het begin gaat.
Het geloof dat God de schepper is van hemel en aarde, heeft als betekenis dat God de bron is van ons leven en dat wij ons aan hem ook kunnen toevertrouwen. Dat de wereld geschapen is betekent dat de wereld geschonken is (Jan Muis in zijn oratie Credo in creatorem, 1997).
Heel lang is het scheppingsverhaal gelezen als een verklaring van de totstandkoming van de wereld. Maar ook toen lag de nadruk op de existentiële dimensie. De opkomst van de natuurwetenschappen en van de historische wetenschap heeft de vroeger vanzelfsprekende lezing tot een steeds groter probleem gemaakt. In de loop van de twintigste eeuw is de kerk gaan ontdekken, dat vele van de teksten die eertijds historisch werden gelezen, wellicht altijd al existentiële getuigenissen zijn geweest. (We hadden dat trouwens van de joden al veel eerder kunnen leren.) Daarbij hielp de ontdekking dat Genesis 1 en 2 een variant zijn op nog oudere teksten uit andere culturen. En ook dat Genesis 1 en 2 niet geheel dekkend zijn, verschillende benaderingen vormen.
Je kunt je afvragen of die ontdekking een truc is om het geloof door zijn betwijfeling heen te trekken. Ik geloof dat dit niet het geval is. De bijbel vertelt over ervaringen die God met de mensen opdoet (en omgekeerd) op moreel en fysiek terrein. Leven de mensen volgens Gods geboden? Hoe verwerken mensen ziekte en dood? Er is gesprek tussen God en de mensen. En in dat gesprek beroepen zij zich soms op de macht van God die hij getoond heeft door de wereld te scheppen. Er wordt meestal niet dieper op ingegaan. Daarmee wordt het geloof in de Schepper geen bijzaak, maar wel een verhaal dat niet berekend is op een afrekening in details. Het begin van Genesis is een loflied op iemand van wie we geloven dat Hij het eerste en het laatste woord heeft, en daarop kan worden aangesproken.
Of we geloven of niet, wordt niet beslist op theoretisch-filosofische basis, alsof we eerst zouden moeten vaststellen of er een God kan bestaan of niet; ook niet op historisch-wetenschappelijke basis, alsof eerst moet worden aangetoond dat God de hand in de totstandkoming van de wereld heeft gehad. Ook toen God nog wel vanzelfsprekend bestond en ervan werd uitgegaan dat Hij de wereld in zes dagen geschapen heeft, werd het geloof daardoor niet bepaald.
Of we geloven of niet, wordt beslist door de indruk die het bijbelse getuigenis over de God van Israël en Jezus Christus maakt. Bij mij ontlokt dat een vertrouwen, dat mij ruimte geeft te geloven in opstanding van de doden en in een God die zich over alles ontfermt. Daar hoort ook het geloof in schepping bij. God is de bron van alle leven. Dat betekent voor mij dat het leven geen neutraal begin heeft. Het is een gave die uit liefde voortkomt. Maar meer dan dat zou ik er niet over kunnen zeggen. Liever gezegd: dit is het hoogste en allesbeslissende dat je erover kunt zeggen. Hoe het ook in zijn werk is gegaan, hoe wetenschappelijke theorieën dat ook verklaren en elkaar daarin opvolgen, ik ga met ze mee zoals wetenschappelijk onderzoek ook verder veel aspecten van mijn leven beïnvloedt – en ik zing er dat lied van de zeven dagen bij om mij te binnen te brengen hoe er Iemand is die in dat oneindige heelal betrouwbaar is en er zijn handen onder houdt.
Ik wil maar zeggen: het begin ligt elders en als je elders begint is niet de verklaring van het ontstaan van de wereld je eerste zorg als gelovige. Het kan mij niet dol genoeg (ik geloof in de opstanding), maar de tekst ‘in den beginne’ beoogt geen scenario aan te reiken, maar vertrouwen te wekken in God die de zon als een lamp ophangt.
Nog anders: het geloof draait om een geheim. Creationisme en Intelligent Design proberen dat geheim te ontraadselen, aannemelijk te maken, met een apologetisch oogmerk. Maar naarmate zij beter slagen, wordt de ontmoeting met het geheim minder waarschijnlijk.
Gerrit de Kruijf