De kerk tussen Oost en West (1949)

logo

Niet ik heb op deze ‘Kirchensonntag’ de politiek op de kansel gebracht. Dat heeft de Berner ‘Synodalrat’ gedaan door het thema ‘De kerk tussen Oost en West’ te kiezen. Hij ziet de kerk ‘tussen Oost en West’ en daarmee weer eens voor een beslissing in een politiek vraagstuk geplaatst. Ik zeg daar meteen bij: hij heeft gelijk als hij dat doet. Het vraagstuk is er: aan de oppervlakte als een wolk van veel verstandig en nog meer dwaas gepraat en geschrijf en in de diepte als een echte nood en opgaaf die ons mensen van vandaag echt betreft en aangaat. Omdat dat zo is gaat zij beslist ook God ter harte, die in zijn Zoon de broeder van de mens – van alle mensen van alle tijden – geworden is. En omdat zij hem ter harte gaat moet zij ook zijn kerk, die zijn getuige op aarde is, ter harte gaan. Zij moet op deze vraag een antwoord zoeken. En het moet een solide antwoord zijn. Het is goed dat wij daarvan door het thema van deze ‘Kirchensonntag’ bewust gemaakt worden. Ik wil niet nalaten daarvoor te danken dat de Berner ‘Synodalrat’ dat niet alleen gedaan heeft maar dat met een het thema meegegeven ‘wegwijzing’ voor de sprekers van deze dag in een zo goede geest gedaan heeft.

I

Wanneer het hier over ‘kerk’ gaat, dan verzoek ik ieder van u onder mijn toehoorders, bij voorbaat bij dit woord aan zichzelf te denken: namelijk aan zichzelf, in zoverre zij – naar de mate van zijn geloof, een ieder naar zijn verstand en vermogen – christen zijn en willen behoren tot de gemeenschap van de christenen. De kerk is die gemeenschap van de christenen. De kerk is de levende gemeente van de levende Heer Jezus Christus. In de kerk kan dus niemand er als het ware buiten staan en alleen maar toekijken hoe anderen iets doen – toehoren bij wat anderen zeggen. In de kerk is niemand buitenstaander en zijn allen verantwoordelijk. Wanneer in de kerk één iemand spreekt, dan is dat een uitnodiging en appel aan allen zelf mee te doen: namelijk als christenen mee te doen. Wij kunnen het antwoord op de vraag waar ons thema ons voor stelt alleen zoeken in deze christelijke gemeenschap. Wij moeten nu wat ons in deze vraag hoe dan ook beweegt en bezighoudt gemeenschappelijk brengen voor de rechterstoel van Hem op wiens naam wij gedoopt zijn, naar wie wij allen genoemd zijn en die wij het toevertrouwen dat alleen Hij ook hier het gelijk aan zijn zijde zal hebben. Wij moeten gemeenschappelijk bidden om Zijn Heilige Geest: dat die ons ook hier zal verlichten om de juiste woorden te spreken en dan ook te laten horen. Het spreekt niet vanzelf dát dat gebeurt. Behalve dat wij christenen zijn zijn wij ook nog wat anders, bij voorbeeld Zwitsers staatsburger, vertegenwoordiger van een economische belangenorganisatie, lezen de een of andere krant, zijn lid van een partij, bovendien niet vrij van bepaalde oude of nieuwe gewoonten en tradities – en, niet te vergeten: behept met een eigen meer of minder hard hoofd en een min of meer week hart, zoals dat ons nu eenmaal eigen geworden is. Het zij zo! Maar het moet nu gaan om ‘de kerk tussen Oost en West’. Laat ons dus niet als een vrijblijvend bijeengekomen gehoor maar als kerk, als christenen dit vraagstuk aanpakken – in gemeenschappelijk gedragen verantwoordelijkheid, maar ook in de gemeenschappelijk te ervaren vreugde van de levende gemeente van die levende heer! Wanneer wij dat doen dan kan het niet missen dat wij bij het zoeken naar een antwoord in dit uur een stap verder komen. Zo niet, dan is zeker dat wij na afloop uiteengaan met louter oude en nieuwe misverstanden.

Ik zeg dat ook bij wijze van kleine waarschuwing. Het zou ook kunnen zijn dat hier toch buitenstaanders aanwezig zijn die wel hartstochtelijk in het Oost-West-vraagstuk geïnteresseerd zijn maar slechts lauw of helemaal niet in de kerk. Hun zou ik willen toeroepen: Vrienden, zo gaat dat niet en jullie moeten ook niet verbaasd zijn wanneer ik jullie ga ergeren! Wij staan hier onder de heel bepaalde verplichting en maken gebruik van de heel bijzondere vrijheid ons als kerk en dus als christen rekenschap af te leggen van waar en hoe wij tussen Oost en West staan. Wie van deze verplichting en van deze vrijheid niets weten wil kan hier niet eens als toehoorder competent bij zijn en deed er misschien beter aan nog bijtijds naar huis te gaan. Maar niemand hoeft zo’n buitenstaander te zijn of te blijven. Je kunt je buitenstaanderschap ook opgeven – in dit geval je herinneren dat je toch ooit gedoopt bent en belijdenis hebt gedaan, de een of andere bijbeltekst gehoord hebt. Dan ben je dus toch uitgenodigd en in staat als christen – en dat wil zeggen: als levend lidmaat van de gemeente van Jezus Christus – mee te doen. Op gelijke voet met alle anderen, maar dan ook in dezelfde verplichting en vrijheid en dus competent wanneer wij het erover eens moeten worden wat het betekent kerk tussen Oost en West te zijn. Ik ga ervan uit dat wij er allemaal op deze manier bij zijn en willen meedoen.

II

Maar allereerst bestaat er een eenvoudigere vorm van de huidige tegenstelling van Oost en West. Daarover kan ook het antwoord op de vraag naar de christelijke stellingname eenvoudiger zijn. Deze tegenstelling heeft namelijk ook de vorm van een wereldpolitiek machtsconflict. Wij willen er ons niet te lang mee bezig houden want brandend wordt het vraagstuk pas bij een heel andere vorm van deze tegenstelling en die vereist een bijzonder zorgvuldig antwoord. Maar het dient de christelijke nuchterheid en daarmee de voorbereiding op de zwaardere taak die voor ons ligt wanneer wij een ogenblik ook bij deze eenvoudigere vorm stil staan.

Wat betekent dat: Oost en West? In de eerste plaats zeker ook simpelweg de twee wereldrijken: Rusland en de Verenigde Staten van Amerika. Wat verder nog onder ‘Oost en West’ mag en moet verstaan: zijn gezicht en gewicht krijgt het vandaag doordat het aan deze en aan de andere kant door een van deze wereldmachten gerepresenteerd en gedragen wordt: ieder met zijn natuurlijke en historische eigenaard, ieder met zijn bijzondere belangen en aspiraties, ieder met zijn bijzondere politieke, sociale, economische en ook militaire mogelijkheden. Dat het wereldpolitieke machtsconflict vandaag het conflict tussen Rusland en Amerika is, dat is nieuw. Wat zou Bismarck of Gladstone, laat staan een Metternich, een Richelieu gezegd hebben als zij dat nog beleefd hadden? Maar zo is het nu: De voormalige ‘grootmachten’ van het kleine schiereiland Europa bestaan niet meer, in elk geval niet meer als concurrenten om de wereldheerschappij en in zoverre nog wel – ik denk aan het nog steeds zo genoemde ‘Britse wereldrijk’ – zijn zij minstens in een zware crisis geraakt. Japan komt niet meer in aanmerking. China misschien ooit wel maar op dit moment zeker nog niet. Over blijven Rusland en Amerika en daarmee ‘Oost en West’ als de huidige gestalte van het wereldconflict. Doorslaggevend is dat beide de laatste oorlog gewonnen hebben. En met voorbijgaan aan de overwonnenen maar ook aan de andere overwinnaars staan deze beiden vandaag ook in oog tegenover elkaar: Rusland als de vertegenwoordiger van een door zijn tsaren vanaf Peter de Grote al sinds eeuwen ingebrachte en voorbereide machtsaanspraak en bovendien de belichaming van het sinds een eeuw  van het Westen naar het Oosten teruggedrongen, nu echter machtig van het Oosten naar het Westen terugdringende Slavendom – Amerika, al met het voordeel dat het de beide wereldoorlogen noch in eigen land noch bij zich in de buurt gehad heeft maar wel in beide rijk en bovendien ter land, ter zee en in de lucht slagvaardig geworden is en bovenal zich als wereldmacht opnieuw ontdekt heeft en ook wil laten gelden. Rusland en Amerika: beide, zij het verschillend, kinderen van het oude Europa, beide weggelopen, of fraaier gezegd: mondig geworden kinderen van deze moeder, beide – eerst in alle stilte en dan heel plotseling – tot reuzen uitgegroeid en nu beide van mening, zij het als concurrenten,  dat juist zij – ieder van deze reuzen zegt het van zichzelf! – van dit oude Europa en daarmee van de rest van de wereld de leraar, de begunstiger, de beschermer, de weldoener  – laten wij het in alle duidelijkheid zeggen: de heren willen zijn. Beide hebben ook dat gemeenschappelijk dat zij elk omgeven zijn door een veiligheidsgordel van andere grotere of kleinere staten die, formeel onafhankelijk, – aardig gezegd: vrienden, onaardig gezegd: vazallen zijn, met een van beide grootmachten meer of minder nauw in een zogenaamd ‘blok’ verbonden. Tussen deze veiligheidsgordels dan het beroemde ‘ijzeren gordijn’, met openingen waardoor de beide grootmachten met hun bondgenoten en meelopers, voorlopig met boze woorden en stekeligheden hun wederzijdse onwil kenbaar maken. Beide hebben gemeenschappelijk dat zij bang voor elkaar zijn en het veel over ‘vrede’ hebben. Bij beide is niet echt duidelijk wat zij onder ‘vrijheid’ tussen de volken verstaan, al is er voorlopig geen reden om niet te geloven dat ze in elk geval niet de oorlog maar de vrede zoeken. Wat beide gemeenschappelijk hebben is tenslotte ook dat zij bang zijn voor elkaar omdat de een zich door de ander omsingeld en bedreigd voelt. En omdat de aarde een kogel is, kunnen beide op hun eigen manier gelijk hebben. Waarbij de oostelijke partner moet worden toegegeven dat zijn bezorgdheid iets gefundeerder zijn kan dan die van zijn tegenstander. Want bekijk je de wereldkaart, dan zie je op hoeveel plekken deze – direct of via zijn Engelse bondgenoot – de weg naar open zee geblokkeerd heeft. Tot zover de huidige tegenstelling tussen Oost en West in zijn eenvoudigere gestalte.

III

Ook het antwoord op de vraag wat daarvan christelijk te denken kan betrekkelijk eenvoudig zijn.

Wij moeten voor alles bedenken dat wij over een gebeuren als dit als christenen weliswaar schrikken mogen maar dat wij er ons niet echt over zullen verbazen of er ontsteld over zijn. Wij kunnen te midden van dit gebeuren onder geen beding bevreesd raken. Zoiets hoort om zo te zeggen tot de natuurgeschiedenis van de wereld waarin het Rijk Gods, de heerlijkheid van Jezus Christus weliswaar verkondigd maar nog niet verschenen, nog niet openbaar geworden is. Zulke grote heren met hun angst voor elkaar en hun ruzietjes, zulke concentraties en conflicten van wereldlijke macht zijn er al meer geweest. Het zijn vermoedelijk de weeën waarin de creatuur wacht op de grote openbaring, een vorm van knechtschap van het vergankelijke wezen waarvan zij eens zullen worden bevrijd tot de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods. Zij behoren tot de schaduwen die voorafgaan aan en volgen op het oordeel dat aan het kruis van Golgatha aan de mens voltrokken is en waarin God zich aan de mens nu juist als een genadig God heeft betoond. Zij kunnen de heimelijke heerschappij van Jezus Christus niet aan het wankelen brengen, laat staan omverwerpen, dus ook niet de hoop voor de ganse schepping waarin wij, door op Hem te zien, het einde van de wegen Gods tegemoet gaan. Zij kunnen het geloof aan zijn belofte op de proef stellen maar niet echt in gevaar brengen. Je denkt onwillekeurig aan de situatie van Israël tussen Egypte aan de ene en Assur aan de andere kant. Je denkt aan de wilde dieren uit het boek Daniël. En wij mogen rustig verder denken, aan alles wat er zich aan zulke wereldhistorische bewegingen en toespitsingen ook na de verschijning van Jezus Christus tot op de dag van vandaag heeft voorgedaan. Zij kwamen, zij gingen. Maar er was altijd een gemeente van christenen die ze in het geloof heeft doorgemaakt, doorleden maar ook heeft doorstaan. Haar christelijke getuigenis in elk geval heeft het gebrul van deze dieren altijd weer vrolijk overleefd. De omvang van het huidige conflict maakt het niet moeilijker dan wat kleinere conflicten ook voor de mensen in andere tijden betekend hebben. Zover het vandaag alleen maar om deze tegenstelling gaat: Rusland en Amerika, een enkel lied van Paul Gerhard is sterker dan het ergste dat wij in de krant gelezen hebben of ooit zullen lezen of zelf meemaken. Er zou voor de hele behandeling van het huidige Oost-West-vraagstuk al veel gewonnen zijn wanneer het ons als christenen duidelijk was dat in elk geval angst in deze kwestie onze raadgever niet mag zijn. – Tot zover het ene dat wij onszelf en onze medemensen vandaag moeten zeggen.

Het andere is: Niet meedoen! Deze tegenstelling gaat ons als christenen niets aan. Het is geen echte, geen noodzakelijke, geen interessante tegenstelling. Het is een machtsconflict, niet meer en niet minder. Wij kunnen slechts waarschuwen voor de nog grotere misdaad, dit conflict in een Derde Wereldoorlog uit te vechten. Wij kunnen ons alleen maar uitspreken voor alles wat deze spanning vermindert. Juist in het tussengebied waarin wij ons ook geografisch bevinden, kunnen wij alleen maar het woord geven aan het laatste restje redelijkheid dat de notoir zo onredelijke mensheid nog gebleven mocht zijn. Met het evangelie in het hart en op de lippen kunnen wij tussen de beide strijdende reuzen alleen maar voortschrijden met de bede: Verlos ons van den boze! En ik hoop de Zwitserse buitenlandse politiek dit keer 1 niet op een ongewenste manier voor de voeten te lopen wanneer ik zeg: juist voor ons christenen in Zwitserland moest de kwestie in dit opzicht duidelijk zijn; het conflict tussen Oost en West zoals wij die hierboven hebben geschetst is er een van ‘andermans zaken’ waarin wij ons naar het recept van broeder Klaus niet te mengen hebben. 2  Maar wat juist van de kerk in Zwitserland buiten onze grenzen mag doordringen zal in elk geval, of het gehoord wordt of niet, alleen een vastbesloten ‘nee’ tegen deze tegenstelling, alleen een energieke oproep tot vrede mogen zijn. Wat wij te midden van dit conflict kunnen doen kan juist enkel bestaan in de volledige, oprechte en behulpzame deelname die wij al zijn slachtoffers naar vermogen verschuldigd zijn te schenken. En wat wij, mocht het in dit conflict voor onszelf tot het ergste komen, te verdedigen hadden, kan alleen maar onze Zwitserse neutraliteit en daarmee ook onze christelijke vrijheid zijn: een zaak die alleen maar God en de mens in het volkerenleven aangaat en nooit het Russische, nooit het Amerikaanse wereldrijk – wat wij te zeer vergeten zijn. Tot zover het andere wat hier gezegd moet worden.

Het derde is wat ik de christelijke nuchterheid heb genoemd. Juist bij dit aspect van de kwestie betekent dat winst. Wij moeten die nu tegelijk ook onder een ander aspect bezien. Wij zullen zien dat de tegenstelling Oost-West niet alleen uit een wereldpolitiek machtsconflict bestaat. Maar wij mogen daarbij dat eerste aspect geen moment vergeten. Wij zullen de, naar men beweert, hogere tegenstellingen waarmee wij nu te doen krijgen heel precies moeten nagaan of zij niet te veel samenhangen met de onheilige strijd tussen deze beide reuzen: te veel dan dat het zou lonen aan de ene kant het goede, aan de andere het kwade, hier een engel van het licht, daar de satan in eigen persoon te zien. Wat verder nog te bedenken valt: wij zijn door dit eerste aspect van de kwestie in elk geval gewaarschuwd: Kan het, daar de tegenstelling tussen Oost en West allereerst uit deze strijd tussen giganten bestaat, onder enigerlei gezichtspunt christelijk zijn tussen Oost en West partij te kiezen, moet de weg van de gemeente van Jezus Christus vandaag niet al daarom een andere, een derde, haar eigen weg zijn?

IV

Wat betekent dat: ‘Oost en West’? Het is waar: Dat is ook – en nu wordt het al moeilijker dat ‘Oost en West’ te beschrijven – de vandaag extreem geworden tegenstelling tussen twee verschillende mensopvattingen en in het bijzonder tussen de maatschappelijke, politiek-economische ordening van de levenswijze, tussen twee machtige geestelijke principes en systemen, twee ‘ideologieën’ zoals dat in de taal van met name de oostelijke partner graag genoemd wordt. Daarbij gaat het niet alleen om een wellicht heel interessante maar voor de buitenwacht onschuldige ‘academische’ strijd tussen de aanhangers van twee verschillende opvattingen maar aan beide kanten om werkelijk doorleefde, twee met alle consequenties in praktijk gebrachte methoden, om een geheel van daden die ook niet zonder gevolgen blijven. Daden die dan ook wandaden kunnen zijn of schijnen. En daden waarbij niet alleen Rusland en Amerika betrokken zijn maar tevens onder hun leiding ook een groot deel van onze tegenwoordige wereld verantwoordelijk én lijdend deelneemt. Waarom gaat het? Daar het gaat om een strijd doen wij er het best aan goed te horen wat het Oosten en het Westen, in zoverre het gaat om beider ideologieën en praktijken, elkaar te verwijten hebben.

Zo spreekt het Westen en klaagt: Wat jullie daar in het Oosten willen en doen berust op een volstrekt verkeerde, want eenzijdig materialistische mensopvatting. Jullie doen als was hij alleen maar een homo economicus en productie en consumptie het enige probleem dat geregeld moet worden, een opgaaf waar al het andere aan ondergeschikt moeten worden gemaakt. Jullie hebben het onzinnige vertrouwen dat de mens goed zal zijn, zodra dit probleem eenmaal is opgelost. Jullie hebben het onzinnige vertrouwen dat jullie het recept voor een volmaakte maatschappij in de zak hebben. En jullie hebben het onzinnige vertrouwen dat de mens in elk geval nu al goed genoeg is om deze volgens jullie volmaakte maatschappij, het radicale socialisme, in te luiden. En juist om deze volgens jullie volmaakte regeling van de economische verhoudingen te bereiken laten jullie de mensen net nog de vrijheid om te produceren en te consumeren en verder nog de vrijheid volgens jullie recept aan de strijd voor deze volmaakte maatschappij deel te nemen – en wee hem die in zijn spreken en handelen of zelfs maar in zijn gedachten, zover die van buiten geraden kunnen worden, een andere vrijheid opeist. Zo maken jullie de mens tot alleen maar een onderdeel van een collectief, een machine, zo maken jullie hem tot een massamens. En in het doorvoeren van de strijd voor jullie socialisme kennen en respecteren jullie geen hoger recht, is elk middel bruikbaar: iedere nog zo doorzichtige propaganda, iedere nog zo niets ontziende agitatie, erger nog: iedere geraffineerde en iedere grove politiemethode, iedere hardheid en iedere wreedheid. In het doorvoeren van deze strijd offeren jullie meedogenloos niet alleen duizenden maar miljoenen mensen. Wat wij jullie verwijten is onmenselijkheid. Geen wonder: het is te merken en jullie zeggen het zelf: jullie hebben de christelijke beschaving nooit gekend of moedwillig verworpen. Jullie leven van een geloof waarin in de plaats van God de woeste demon van jullie idee van sociale vooruitgang gekomen is. Juist dit valse geloof is het andere wat wij jullie verwijten. – Dat zegt het Westen tegen het Oosten en over het Oosten. Maar wij zijn hier in de kerk, wij zijn hier bijeen als christen en daartoe behoort dat wij ook de andere kant aan het woord laten komen.

Zo spreekt het Oosten en klaagt: Wat jullie daar in het Westen willen en doen berust op een volstrekt verkeerde, want een onoprechte geestelijke en morele mensopvatting. Jullie weten zo goed als wij dat de mens ook en in de eerste plaats een homo economicus is; en om productie en consumptie draait zijn leven echt ook bij jullie. Maar juist dat willen jullie niet waar hebben omdat het op dat punt bij jullie niet in de haak is. Jullie kankeren over ons materialisme en jullie hebben het steeds over geest en moraal omdat jullie wat te verbergen hebben: het feit dat het het geld is, het blinde anonieme kapitaal, het beleggen en vermeerderen ervan, dat jullie regeert: een paar mensen draaien aan de raderen – de overgrote meerderheid, of zij het weten of niet, raakt onder de raderen van de wagen waarop jullie ware God troont. Jullie zijn het die de ware massamens kweekt. Kom bij ons niet aan met jullie alleen maar formele democratie, alsof jullie vrij zouden zijn omdat jullie af en toe naar het stemhokje mogen, jullie persoonlijke mening mogen geven, onafhankelijke kranten en partijen hebben of hoe dat allemaal heten mag. Aan wie zijn zij hoe dan ook verplicht: jullie kranten en partijen en organisaties waaraan jullie je zogenaamd vrije meningen ontlenen, jullie zelfgekozen autoriteiten tot en met jullie rechtbanken? Waar anders dan in jullie grote banken wordt aan de draden getrokken waaraan jullie in jullie zogenaamde vrijheid dansen en waarvan het in laatste instantie afhangt of jullie werk of geen werk hebben, genoeg verdienen of niet genoeg verdienen om te leven? Is niet alles goed genoeg wanneer het gaat om jullie, deels kwaadwillige, deels verblinde strijd voor de heerschappij van deze, jullie God: iedere oorlog als het moet en in vredestijd iedere ‘beschaafde’ bruutheid en arglist, machinaties en oplichterij, het liegen over ongemakkelijke feiten en personen? Jullie hele zogenaamde democratie is zand in de ogen strooien net zoals jullie zogenaamde hoogachting van geest en moraal zand in de ogen strooien is – van de massa namelijk waartoe ook en vooral jullie intellectuelen horen. En in hoogste mate is het jullie zogenaamde christelijkheid die jullie zand in de ogen strooit en waarmee jullie over God spreekt opdat zodoende het werkelijke leven van de mensen niet ter sprake en aan het licht komt, en jullie hem naar de hemel verwijst opdat alles op aarde bij het oude blijft, en jullie een innerlijkheid koestert, alsof er, als het uiterlijke zo corrupt is, een innerlijkheid kan bestaan die de moeite waard is. Wat wij jullie te verwijten hebben? In de eerste plaats onmenselijkheid en vervolgens een vals, namelijk door en door huichelachtig geloof – Dat dus zijn de beide koren welks wisselzang wij vandaag moeten aanhoren.

V

En nu de kerk? En nu wij christenen? Wanneer wij het daarbij, zoals het hoort, hebben over ons zelf en dus over de kerk hier, over ons als christenen van hier, dan is het goed eerst duidelijk te maken dat wij hier in deze kwestie van huis uit en van nature niet onpartijdig zijn. Wij bevinden ons van huis uit en van nature zonder twijfel binnen het bereik van Amerika en dus in de Westelijke helft van de wereld. En daardoor komt het dat wij beïnvloed zijn. Wij horen de stem van dit Westelijke koor, zijn strijdlied tegen het Oosten veel sterker en duidelijker dan die van het Oosten tegen het Westen. Meer nog: iets in ons zingt bij dit koor van het Westen onwillekeurig en vanzelfsprekend mee, terwijl wij het koor van het Oosten bij voorbaat alleen wat geërgerd willen horen. Welnu, het heeft God behaagd dat wij als mensen van hier en dus als Westelijke mensen geboren en bijeen zijn. Maar daaruit volgt volstrekt niet dat het hem ook behagen zou wanneer wij eenvoudig toegeven aan de Westelijke bevangenheid, in het bijzonder ook aan de druk van de Westelijke omgeving. Er volgt veeleer uit dat wij ons er des te meer voor moeten hoeden ons Westelijke oordeel zonder meer voor het juiste, het christelijke oordeel te houden. Wij hebben, juist omdat wij hier zelf in het Westen zijn, rede te meer die christelijke verplichting te bedenken waar ik het aan het begin over had.

En nu is het beslist wel een Westelijke maar daarom nog geen christelijke mening dat de politieke stellingname die de kerk zonder twijfel ook vandaag geboden is, erin zou bestaan tussen de beide wereldsystemen die vandaag tegenover elkaar staan en elkaar aanklagen te moeten kiezen. Je geld of je leven! Duidelijke woorden! Heldere beslissing! Openlijk partijkiezen! Zo klinkt het allerwegen – in het Westen wel te verstaan – en het spreekt vanzelf welke partij gekozen moet worden. Juist ons christenen, juist de kerk roept men vandaag daartoe op. Hoe heeft men het de conferentie van de kerk in Amsterdam 3 kwalijk genomen dat zij, zoals men van haar verwacht had, geen partij gekozen heeft. Merkwaardig genoeg heeft het Westen daartoe niet altijd opgeroepen! Het was in andere gevallen er niet zo in geïnteresseerd juist door de kerk voor zo’n of-of te worden geplaatst. Datzelfde Westen heeft ons eerder in andere gevallen, waarin wij inderdaad meenden partij te moeten kiezen zachtjes of ook luid berispt en kon ons niet genoeg eraan herinneren dat de kerk boven alle tegenstellingen en boven de partijen moest staan. Waarom vandaag dan zo activistisch? Wij gaan daar nu niet verder op in maar stellen vooreerst alleen vast: de kerk is niet identiek met het Westen en het Westelijk geweten en oordeel is niet zonder meer ook het christelijke. Net zomin als het christelijke geweten en oordeel zonder meer het Oostelijke is!  Dat is het immers wat men vandaag de kerk in het Oosten met hetzelfde activisme wil inpraten: jullie geweten en oordeel moet absoluut het Oostelijke zijn!  En hoe nauwkeurig zien wij er vanuit de verte op toe of de christenen in Praag en Boedapest niet de weg van de collaboratie opgaan maar ‘standvastig’ mogen blijven! Maar zouden wij dan standvastig blijven, zouden wij dan niet al daarmee de weg van de collaboratie met het Westen opgaan, wanneer wij op dat ‘je geld of je leven!’ in zouden gaan? Wij hebben als christenen geen reden om daarop in te gaan. Wij hebben als christenen veel meer reden vooreerst helder en beslist uit te spreken: noch geld noch leven! vooreerst eenvoudig: geen partijkiezen! Juist dat is vooreerst ook onze, de christelijke politieke stellingname: dat wij weigeren in deze tegenstelling strijders te zijn. Wij zeggen dat niet alleen als stichtelijke waarheid voor de binnenkamer, wij zeggen het ook aan jullie, wij zeggen het ook het Westen: De zaak van het Westen mag dan van nature en van huis uit ook onze eigen zaak zijn. De zaak van God is het daarom toch niet. Zoals de zaak van het Oosten beslist evenmin de zaak van God is! Dus wat ons aangaat vooreerst: Messen weg! Niet nog meer olie op het vuur! Want zolang ook de een de ander blijft vervloeken totdat tenslotte alleen nog maar geschoten kan worden – wordt niets beter, wordt geen mens geholpen en geen probleem opgelost. De weg kan in alle gevallen alleen een derde weg zijn! Moge de kerk in het Oosten erop toezien dat zij daar hetzelfde zegt! Maar wij, de kerk in het Westen, hebben in dit conflict alleen dat te zeggen.

VI

Maar, wordt ons gezegd, tien jaar geleden klonk het toch heel anders! Ja, tien jaar geleden heeft het anders geklonken en moest het ook anders klinken. Tien jaar geleden hadden wij te maken met een eenmalige, absoluut eenduidige, politieke en geestelijke bedreiging en wie zich toen tegen het wilde zwijn keerde beging daarmee niet de dwaasheid de wolf zijn rug prijs te geven. Tien jaar geleden ging het om het nationaalsocialisme dat ons nu werkelijk geen enkele serieuze, onze aandacht verdienende en te bedenken vraag te stellen had, maar waarin wij het veeleer van doen hadden met een eenduidig van alle goede geesten verlaten mengeling van waanzin en misdaad. Hoezeer en in welke omvang het daarbij ging, kon toen nog niemand weten. Maar met een beetje instinct kon je dat toen al vermoeden. Wat gebeurde was dat het nationaalsocialisme zich aan ons ook wilde presenteren en aanbevelen in de gestalte van een vervalst christendom. Tien jaar geleden ging het er heel simpel om tot de orde te roepen. En tien jaar geleden en ook nog tijdens de eerste oorlogsjaren was het noodzakelijk tegenover dit fenomeen tot waakzaamheid en oplettendheid te manen, omdat alles wat ertegen sprak ten spijt er een zekere betovering van uitging en het lang genoeg duurde voordat de vijand als zodanig onderkend was. En ook omdat het dwaze aanhangers en advocaten had, tot in het centrum van de kerk, en er in heel Europa en dus ook bij ons een merkwaardige weekhartigheid en aanpassingsbereidheid bestond – en ook toen al een geweldige angst. Terzijde zij opgemerkt: tien jaar geleden kostte het ook wat het eenzijdige, eenduidige ‘nee’ uit te spreken dat toen nodig en geboden was. Want wie dat deed kon dat toen niet van de daken schreeuwen maar zag zich toen omgeven door het voorzichtige zwijgen van de meeste, nu zo opgewonden brave lieden. Hij moest zich van de nu zo luidruchtige kranten laten zeggen, hoe vooringenomen en fanatiek hij toch was en hoe zeer hij de christelijke liefde kwetste en de Zwitserse neutraliteit in gevaar bracht. Het was een fantastisch eenvoudige situatie toen, tien jaar geleden: je kon bij helder verstand en met een goed geweten alleen maar ‘nee’ zeggen; het was noodzakelijk ‘nee’ te zeggen en er was maar een beetje onverschrokkenheid voor nodig om nu ook echt ‘nee’ te zeggen.. het was goed dat de kerk of in elk geval sommige stemmen uit de kerk dit eenvoudige ‘nee’ toen ook echt gezegd hebben.

En nu dringt men er dus stormachtig op aan, datzelfde ‘nee’ moet vandaag door de kerk of in elk geval door wie in de kerk toen gesproken heeft voortaan tegen het Oosten, tegen Sovjet Rusland en de met haar verbonden ‘volksdemocratieën’ in dezelfde toonval weer gezegd worden. Alsof er in de geschiedenis zulke simpele herhalingen zouden bestaan! Alsof de kerk een automaat zou zijn waarbij je door het inwerpen van een muntstuk vandaag vanzelfsprekende hetzelfde artikel verkrijgen kan als gisteren! Nadat je je voor hetzelfde artikel toentertijd alleen maar zeer aarzelend en in elk geval alleen maar langzaam ontvankelijk getoond hebt. Het gaat er werkelijk stormachtig toe – dat moet hier in alle vriendelijkheid vooral worden vastgesteld. Dat de kerk kerk moet zijn en blijven en dus niet onchristelijk zwijgen mag, dat hebben wij tien jaar geleden gezegd. Dat de kerk kerk moet zijn en blijven en dus niet onchristelijk spreken mag, dat zeggen wij vandaag. En om dezelfde rede moeten wij vandaag juist dat zeggen.

Rood en bruin, een totalitarisme als het andere – dus! roept men ons vandaag toe. Welnu, daartoe op te roepen hebben in elk geval niet die tijdgenoten het recht die toen bruin helemaal niet zo ongaarne zagen omdat bruin toen zo heftig tegen rood was: allen niet die toen aan het nationaalsocialisme in elk geval dat goed vonden dat het een zo sterke dam tegen het bolsjewisme leek op te werpen! En ook zij niet – tot hen lijken bv. bepaalde kringen van de geallieerde militairregeringen te behoren – die het vandaag juist vinden de nieuw ontwaakte nationalistische instincten van de Duitsers tegen de Russen uit te spelen! En evenmin ook zij niet die er geen probleem mee hebben dat het Westen de Spaanse dictator Franco tot nu toe geen haar gekrenkt heeft maar dit totalitarisme, waarover bv. de Spaanse protestanten het nodige weten te vertellen, niet ongaarne in de planning van zijn toekomstig (Westelijk) oostfront op zou nemen! En hoe komt het eigenlijk dat het ook bij ons zo merkwaardig stil bleef toen kort voor Kerst de ons om velerlei redenen zo sympathieke Hollanders hun Indonesiërs met een ‘Blitzkrieg’ teisterden waardoor je je in velerlei opzicht opvallend herinnerd voelde aan een gebeuren op 10 mei 1940. Wij vragen: Gaat het echt om het totalitarisme en zijn methoden wanneer het Westen met deze leus tegen het Oosten optrekt? Wij stellen vast: Wast dat echt een christelijke leus, dan moest het tegen ieder totalitarisme gericht zijn. De leus die men ons vandaag in de mond wil leggen, komt als christelijke leus daarom niet in aanmerking omdat die zich alleen tegen het Oosten richt. Zij is, in het kort, niet helemaal eerlijk. En daarom moeten wij weigeren haar in de mond te nemen.

Juist een kalme vergelijking met het nationaalsocialisme van tien jaar geleden toont veeleer dat in elk geval de christelijke kerk geen reden heeft om tegenover het russisch-communistische Oosten zo eenvoudig als dat gewenst wordt te herhalen wat zij toen zei. Je kunt tegen het Oosten – ook tegen het Oosten – vanwege zijn totalitarisme en zijn methoden veel op het hart hebben en dat ook uitspreken. Wat Aziatische despotie, sluwheid en meedogenloosheid in het nabije en het verre Oosten en speciaal in Rusland sinds mensenheugenis geweest is en betekent heeft, dat is ons in de gestalte van het in het huidige Rusland presente communisme zeker zeer afschuwwekkend voor ogen gesteld en bewust geworden. Wij hebben er vroeger waarschijnlijk te weinig kennis van genomen dat dat – ook zonder communisme – in dat deel van de wereld altijd al bestond. Wij hebben ook de ons bekendere gruweldaden van de Franse revolutie (op welks ‘verworvenheden’ overigens ons hele Westelijke systeem gebaseerd is!) en wij hebben ook de niet minder bekende gruweldaden die in het voorafgaande, vermeend christelijke Europa begaan werden (waaronder ook wandaden van de oude Zwitsers!) niet meer zo precies in herinnering. Zij zijn geen excuus voor de methoden van het Oosten waarover wij vandaag zo verontwaardigd zijn. Wij zijn het terecht. Maar wanneer wij ten aanzien van de Franse revolutie en onze ‘christelijke’ voorgeschiedenis weten te onderscheiden, wanneer wij de mannen van Sint-Jacob in ere houden, hoewel zij toch ook de mannen van Greifensee 4 geweest zijn, wanneer wij, naar te hopen valt, ook de Aziatische wereld niet alleen onder het gezichtspunt beoordelen dat enigerlei vorm van despotie daar van oudsher een bestanddeel van het openbare leven was en ook nog is, dan is het op zijn plaats ook ten aanzien van het communisme van vandaag het onderscheiden niet na te laten: het onderscheiden tussen zijn totalitaire gruweldaden als zodanig en dat, wat daarbij positief gedacht en beoogd is. En dan kun je van het communisme nu juist niet zeggen, wat je van het nationaalsocialisme tien jaar geleden wél zeggen moest: dat het bij dat, wat het denkt en beoogt, ging om pure onredelijkheid, om het product van waanzin en misdadigheid. Het zou volstrekt onredelijk zijn, wanneer je het Marxisme ook maar een ogenblik in één adem noemen zou met het ‘gedachtengoed’ van het Derde Rijk, een man van het formaat van Josef Stalin met charlatans als Hitler, Göring, Hess, Goebbels, Himmler, Ribbentrop, Rosenberg, Streicher etc.. Wat in Sovjet-Rusland – zij het met ontzettend vuile en bloedige handen, op een manier waarover wij met recht verontwaardigd zijn – is aangepakt, dat is in elk geval een constructieve idee, in elk geval de oplossing van een vraagstuk dat ook voor ons een serieus en brandend vraagstuk is en dat wij met onze schone handen nu toch lang niet energiek genoeg hebben aangepakt: het sociale vraagstuk. Een christelijke ‘nee’ zou ons Westelijk ‘nee’ tegen de daar gepraktiseerde oplossing van dit vraagstuk alleen dan kunnen zijn, wanneer wij ten aanzien van wat wij met onze Westelijke vrijheid denken en beogen juist in dit opzicht een zuiverder geweten hadden, bezig waren te proberen dit vraagstuk dit vraagstuk langs een humanere weg, maar net zo energiek op te lossen. Zolang wij – bij alle erkenning van wat bij voorbeeld de Britse Labourpartij wil – dat van het Westen niet kunnen zeggen, zolang er in het Westen nog een ‘vrijheid’ bestaat hier graan in zee te storten terwijl elders gehongerd wordt, zolang is het ons in elk geval als christenen verboden het Oosten een onvoorwaardelijk ‘nee’ voor de voeten te werpen. Wij beschuldigen het vanwege zijn onmenselijke methoden en hebben geen ongelijk. Maar wij mogen niet vergeten dat het ons, zoals wij hoorden, van zijn kant van onmenselijkheid beticht, van onze onmenselijke intenties, ons door ons heilloze respect voor de materiële waarden grondig verdorven denken en willen: niet alleen van hartvochtige daden maar van een hardvochtig hart.  Zolang het dat met slechts een schijn van waarheid doen kan – en het gaat hier echt om meer dan louter schijn! – hebben wij, in elk geval christelijk gezien en beoordeeld, reden zijn bestaan als een doorn in het vlees te zien en te behandelen waar wij met geen enkele declamatie tegen zijn onrecht van af kunnen komen.

Het andere belangrijke onderscheid tegenover de situatie van tien jaar geleden is dit: Het Russisch-communistische Oosten is zonder twijfel een uitgesproken god-loze aangelegenheid: een vals geloof dat logischerwijs het christendom om pedagogisch-tactische redenen als een ongemakkelijk iets zal zien en behandelen: voorlopig geduld maar in de verwachting dat het in de loop van de ontwikkeling, namelijk bij het aanbreken van het grote rijk der socialistische gerechtigheid, vanzelf verdwijnen zal, waarbij een beetje hulp zeker niet uit te sluiten valt. Maar let wel: het communisme heeft in zijn relatie tot het christendom in onderscheid van het nationaalsocialisme één ding niet gedaan en kan dat overeenkomstig zijn wezen ook niet doen: het heeft nooit de geringste poging gedaan om het christendom zelf om te interpreteren, te vervalsen, zich in een christelijk gewaad te hullen. Het heeft zich nooit schuldig gemaakt aan wat er in het nationaalsocialisme fundamenteel fout was: de werkelijke Christus uit de weg te ruimen en te vervangen door een nationale Jezus, het heeft zich nooit schuldig gemaakt aan antisemitisme. Het heeft niets van valse profetie. Het is niet antichristelijk. Het is ijskoud achristelijk. Het schijnt als was het met het evangelie überhaupt nog niet in aanraking gekomen. Het is een bruut, maar tenminste eerlijk godlozendom. Wat moet de kerk daartegen doen? Protesteren? Zich als vertegenwoordiger van de bijzondere belangen van Onze-Lieve-Heer scharen in een algemeen (Westelijk) Oostfront? Mij is nieuw dat de christenheid op verachting, onderdrukking en vervolging zou moeten reageren met protesten en oproepen om de strijd aan te gaan. Hier geldt iets heel anders, namelijk ‘het geduld en het geloof der heiligen’ 5, een vrolijk volharden en een onverschrokken belijden. Wanneer de kerk daartoe in staat blijkt, staat zij als op een rots, kan zij lachen om heel dat godlozengedoe, heeft zij de godlozen, of zij het horen of niet – maar eens zullen zij het horen! – iets positiefs te zeggen. Ja, áls zij het evangelie belijdt: dus niet louter de wereldbeschouwing en moraal van het Avondland, geen religieuze verhulling van het werkelijke leven, geen handleiding voor de vlucht in de innerlijkheid of in de hemel, geen imaginaire, maar de levende God en zijn Rijk, de gekruisigde en opgestane Jezus Christus als de heer en heiland van de hele mens. Niet dus wat het Oosten, op de aanklacht van het Westen reagerend, van zijn kant een vals geloof kan noemen! Steekt er dan helemaal geen waarheid in zijn aanklacht? Wij komen er niet vanaf met dat wij die daar ‘drüben’ hun valse geloof voorhouden. Naar óns geloof wordt gevraagd. Waar is dan het christelijke Avondland dat het ongetwijfeld evident onchristelijke Oosten met een enigermate goed geweten in de ogen kijken kan? Waar heeft dan het Oosten zijn godlozendom vandaan? Toch van het Westen, van onze filosofie. Is zijn ijskoud achristendom dan iets zo heel anders dan de wijsheid die zich ook bij ons allerwege, in alle kranten, en, zij het in gedempte vorm, ook in onze kerk breed mag maken? Waarvan leeft dan dit achristendom? Toch van de ergernis die de bouwvalligheid van het orthodoxe, het roomse en ons protestantse christendom het gegeven heeft? En dat zouden wij, christene in het Westen, niet merken of doen alsof wij het niet merken? Waar is dan onze legitimatie om het over een ‘christelijke Avondland’ te hebben en dit nu met de oproep tot een geestelijke, politieke en op een dag ook militaire kruistocht te hulp te willen komen? Wat voor narren of huichelaars moesten wij zijn dat wij daartoe bereid zouden zijn! Tegen het valse geloof van het Oosten kan alleen het ware, heldere, christelijke geloof standvastig zijn. Wanneer wij dit niet deelachtig worden, dan ontbreekt ons logischerwijs ook zijn standvastigheid. Maar juist die standvastigheid zal met partijkiezen tegen het Oosten, met de agitatie, de propaganda en al dat andere dat met zo’n partijkeuze gepaard gaat, zij zal met kruistochten niets en dan ook niets van te maken hebben. Niet de kruistocht maar het woord van het kruis is het, wat de kerk van het Westen het godloze Oosten – maar vooral het Westen zelf verschuldigd is en waardoor zij zichzelf geheel nieuw moet laten opbouwen.

En het derde onderscheid tussen vandaag en de situatie van voor tien jaar is: dat tot nu toe nog niemand ons gezegd heeft waarin de gewenste stellingname tegen hert Oosten nu eigenlijk moet bestaan. In een nieuwe belijdenis zoals die van Barmen in 1934? Maar belijdenissen spreekt de kerk uit wanneer zij zich te weren heeft tegen een verzoeking. Maar voor wie van ons is het communisme een verzoeking? – In de oproep tot gebed om de verwoesting van het bolwerk van de valse profeet zoals wij die in 1938 lieten uitgaan? Maar het communisme is nog niet eens vals profetendom en, als het het was, dan moest in één adem ook om de verwoesting van het bolwerk van de ‘Westelijke antichrist’ gebeden worden! Nee, dat, wat van de kerk verlangd wordt, kan praktisch in onderscheid tot toen alleen maar een goedkoop, overbodig en nutteloos gepraat zijn: goedkoop omdat het geen enkele geestelijke inspanning kost en het geen enkele inzet vereist, om nog een keer dat wat wij allen hier in het veilige Westen tegen het Oostelijke communisme op het hart hebben  nog een keer uit te spreken – overbodig omdat wat aan het Oosten onverkwikkelijk is zo voor de hand ligt dat het echt niet de moeite waard is christelijk nog een keer te zeggen wat de wereld sowieso tot vervelens toe in elke krant al zegt – en nutteloos omdat wij met deze partijkeuze op de wilde man in het Oosten beslist niet de minste indruk maken, geen mens die daar onder de wilde man te lijden heeft daarmee zouden helpen en omdat zo’n partijkeuze juist ook in de Oostelijke kerken het laatste is wat van ons verwacht wordt. Zou de nood weer eens aan de man komen, zoals dat tien jaar geleden het geval was, dan valt nog te bezien, wie dan in de voorste rij staan: zij die nu luid eisen zich duidelijk uit te spreken of zij die van mening zijn dat wij nu alleen politiek sterk kunnen zijn door te zwijgen en te hopen. Ik vat samen: Bij het partijkiezen ging het tien jaar geleden om goed christelijk-politiek belijden. Vandaag ging het, wanneer wij ons schuldig zouden maken aan de gewenste partijkeuze, alleen maar om de in slechte zin politiserende uitdrukking van bepaalde ondoordachte en niet goed beargumenteerde westelijke gevoelens. Het christelijk-politieke belijden moet er vandaag juist in bestaan van zo’n partijkeuze af te zien.

VII

Alleen maar daarin? Nee, niet alleen maar daarin! Net zoals de Zwitserse neutraliteit – waaraan ik nog eens nadrukkelijk wil herinneren – niet alleen iets negatiefs, niet alleen een afzien maar als echte neutraliteit een positieve bijdrage aan het leven van de Europese volkerengemeenschap betekent: een bijdrage die tot nu toe in alle bescheidenheid solider en inhoudsvoller gebleken is dan de oude Volkenbond en de nieuwe UNO bij elkaar. De kerk is daarin vrijer dan Zwitserland dat het niet verplicht is tot een ‘eeuwige neutraliteit’. Z ij kan, als dat nodig is, ook partij kiezen. Wanneer zij in onderscheid van de situatie van tien jaar geleden redenen heeft dat niet te doen, dan wil zij met dit ‘nee’  – net zo als Zwitserland met zijn neutraliteit- ook een heel beslist ‘ja’ uitspreken.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de kerk ten aanzien van het politieke gebeuren ongeïnteresseerd zou zijn. En het betekent ook niet dat haar verantwoordelijkheid in de staat en voor een rechte staat, de verantwoordelijkheid dus van de christengemeente voor de burgergemeente, de samenhang tussen de rechtvaardiging die alleen van God komt en het recht dat wij eren, liefhebben, herstellen en beschermen moeten, vandaag mag worden opgeschort, als het ware zou mogen rusten. Alles, wat tien jaar geleden over deze samenhang moest worden gezegd geldt zonder restrictie ook vandaag en juist vandaag.

Maar vandaag gaat het niet om strijd maar om opbouw. Dat is de grondgedachte waarvoor wij christenen in de huidige politieke wereld hebben in te staan. Het is van hieruit niet gemakkelijk te zien in hoeverre het daar in het Oosten gaat om een serieuze, solide en beloftevolle opbouw. Zien wij erop toe dat het bij ons in het Westen daarom en alleen daarom gaat. Gaat het bij ons in het Westen inderdaad daarom, dan hoeven wij in het Westen voor het Oosten niet bang te zijn. Gaat het niet daarom, dan is er wel degelijk reden om bang te zijn! Al die woede- en haatgezangen, de Westelijke zo goed als de Oostelijke, lopen – als was er niet al genoeg verwoest! uit op nieuwe verwoestingen. En verzuimd wordt daarbij het belangrijkere, dat vandaag aan beide kanten zou moeten gebeuren – ook om de angst voor elkaar uit de weg te ruimen. Daarom kunnen wij niet meezingen. Het is ons daarbij niet ontgaan dat aan beide met elkaar strijdende kanten toch zoiets als opbouw geïntendeerd lijkt te zijn.

Aan beide kanten lijkt het om de menselijkheid te gaan, wanneer men elkaar zo heftig van onmenselijkheid beticht. Net zoals het overigens opvalt dat het dezelfde woorden zijn: democratie, vrijheid, gerechtigheid, vrede die aan beide kanten luid opklinken. Alleen, dat het in het Oosten lijkt te gaan om een gerechtigheid die met de vrijheid – en in het Westen om een vrijheid die met de gerechtigheid nog niet echt in overeenstemming gebracht is.  En dat de vrede, waarvan hier én daar zeker oprecht sprake is, hier én daar vol is van heimelijke dreiging en oorlogsgevaar. De christelijke kerk is voor de opbouw. Zij kan daarom niet de een gelijk en de ander ongelijk geven. Zij kan alleen maar beiden, allen dus aan hun woord houden. Zij gelooft en verkondigt de gerechtigheid van God die de menselijke vrijheid niet opheft maar grondvest in haar onaantastbare waardigheid en heiligheid. Zij gelooft en verkondigt ook de vrijheid van God, namelijk de majestueuze vrijheid van zijn genade waardoor menselijke gerechtigheid niet overbodig wordt gemaakt maar integendeel onstuimig verlangd wordt. Zij gelooft en verkondigt de vrede van God die alle verstand te boven gaat en die juist daarom het menselijke verstand omvat en bij elkaar houdt, die ervoor zorgt dat wij niet met zogenaamd verstandige spitsvondigheden elkaar te lijf gaan, die dus ook voor de menselijke vrede zorgt. De christelijke kerk kan daarom niet tegen het Westen, niet tegen het Oosten zijn. Zij kan daarom alleen maar tussen beiden in gaan staan. Waarbij het uiteraard niet anders zijn kan dan dat zij hier in het Westen – laat onze broeders in het Oosten het hunne doen! – nadrukkelijker voor datgene moet opkomen, wat nu juist in het Westen over het hoofd gezien en vergeten wordt en daarom hier in het Westen gezegd en gehoord dient te worden. Daarmee roept zij op tot menselijkheid en juist daarmee dient zij de opbouw. De kerk kan juist vandaag alleen dan kerk zijn, wanneer zij daartoe vrij blijft. Zij kan alleen maar voor Europa zijn. Niet voor een Oostelijk, niet voor een Westelijk georiënteerd Europa maar voor een vrij Europa. Een Europa dat een derde, zijn eigen weg gaat. Een vrije kerk is misschien vandaag de laatste kans voor zo’n vrij Europa.

En nu lijkt het in het Oosten als in het Westen ook nog om iets anders te gaan, namelijk om het geloof. Het is immers een vals geloof waar men elkaar van beide kanten van beticht: huichelachtig is ons geloof in de ogen van het Oosten en demonisch en goddeloos het hunne voor ons in het Westen. Welaan, wij horen beide kanten en zullen als christenen niet goed kunnen loochenen dat er hier én daar iets van aan is. Wat te doen? Mag ik nog een kleine anekdote vertellen? Ik zat in de zomer van 1947 in Berlijn een hele middag samen met een groep wasechte Duitse communisten: en neemt u van mij aan dat ik ze wis en zeker heb tegengesproken! Zij beklaagden zich tegen het eind van het gesprek op hun manier ook levendig genoeg juist over de houding van de Westelijke kerk. ‘Sta mij toe mij u iets uit de bijbel mee te delen! heb ik hen tenslotte gezegd en reciteerde hen toen uit het boek Prediker: ‘Wees dan niet al te rechtvaardig en niet overdreven wijs: waarom zou je jezelf vernielen’ (met de opmerking: dat zou netzogoed tegen de Westelijke kerk gezegd kunnen zijn) met de voortzetting: ‘Wees niet al te goddeloos en wees geen dwaas; waarom zou je sterven voor je tijd!’ 6 met de opmerking: dat zou je tegen of veeleer voor jullie in het Oosten kunnen zeggen!). Die communisten hebben merkwaardig genoeg geaccepteerd dat dit slotwoord van de discussie bleef staan en zo blijkbaar ook in het verslag werd opgenomen. Ik denk dat is het wat de christelijke kerk vandaag beide kanten in het verslag moet laten opnemen. Zij kan alleen voor het rechte geloof opkomen dat niets van doen heeft met de huichelarij die zich achter onze al te grote Westelijke gerechtigheid en wijsheid zou kunnen verbergen, net zo weinig trouwens als met de al te grote goddeloosheid van het Oostelijk geloof. Zij is voor de opbouw. Zij kan ook hier alleen maar beide aan hun woord houden: Zij hebben blijkbaar, wanneer je van hun wederzijdse scheldwoorden afziet, beide zoiets als een recht geloof op het oog. Wat moet de kerk doen? Zij mag en moet zichzelf in het rechte geloof oefenen om zo naar beide kanten met een goed geweten het rechte geloof te kunnen verkondigen. Waarbij zij stellig hier in het Westen – mogen onze broeders in het Oosten ook in dit opzicht het hunne doen! – dringender dat zeggen zal dat de waarheid van het geloof juist vanwege de Heer, aan wie wij geloven, van alle huichelarij en levensvreemdheid die ons in het Westen maar al te gemakkelijk passeert niet grondig genoeg gereinigd kan worden. De kerk in het Westen moge erop toezien dat zij bewaard blijft bij Gods Woord en door Gods Woord opdat zij het met een vrolijk geweten kan overbrengen: die in het Weten eerst en dan ook die in het Oosten. Staat en leeft en spreekt zij in het geloof, dan dient zij daarmee de opbouw.

Zij ziet dan verder dan het conflict tussen Oost en West, waarin zij nu met de gehele mensheid staat en lijdt, maar waaraan zij toch alleen maar gelovend, liefhebbend en hopend kan deelnemen, en denkt aan het woord van de belofte, het Woord Gods door de profeet Jesaja: ‘Te dien dage zal Israël de derde zijn bij Egypte en Assur, – een zegen op het midden van het land; omdat de ENE, de Omschaarde, hem gezegend heeft, zeggend: gezegend mijn volk Egypte, het werk van mijn handen Assur, en mijn erfdeel Israël!’ 7

In: Der Götze wackelt. Zeitkritische Aufsätze, Reden und Briefe von 1930 bis 1960 herausgegeben von Karl Kupisch, Berlin 1961.

Vertaling Dick Boer.