De Barth-receptie in Groot Brittannië gedurende de jaren dertig

logo

Vertalingen

Ter gelegenheid van Karl Barths vijftigste verjaardag op 10 mei 1936 verscheen een dikke bundel met vele bijdragen: Theologische Aufsatze-Karl Barth zum 50. Geburtstag (München 1936). Eerder was aan de titel ‘Freiheit der Gebundenen’ gedacht, maar deze titel kwam niet door de Duitse censuur. Onder de bijdragen was ‘een brief uit Engeland’ (in het Engels en in het Duits) van Edwyn C. Hoskyns, toentertijd docerend aan Corpus Christi College in Cambridge, een internationaal bekend Nieuwtestamenticus en een anglo-katholiek. Hij had Barths Römerbrief in het Engels vertaald (1933). Barth had hij nog niet persoonlijk ontmoet, alleen met hem gecorrespondeerd over een moeilijk woord, een niet begrepen zin of toespeling in diens commentaar op de brief aan de Romeinen. De briefwisseling was formeel en gereserveerd geweest, maar in zijn brief uit 1936 verbrak Hoskyns de reserve om Barth te kennen te geven, dat zijn werk in Engeland ‘niet geheel was misverstaan’ en om hem te verzekeren dat zijn bedoeling om toestemming te verlenen voor een vertaling in het Engels van de Römerbrief niet over het hoofd was gezien. In het ‘woord vooraf van de Engelse vertaling had Barth gezegd dat theologie dienst is aan het goddelijk woord, niet meer en niet minder. ‘Het conflict waarin wij betrokken waren in Duitsland gedurende de afgelopen tien jaren draaide om de erkenning van deze waarheid’. Zijn toestemming voor de Engelse vertaling had de bedoeling een steeds toenemend aantal mensen op te roepen zich te laten betrekken in dit conflict.

In 1936 was al heel wat werk van Barth in het Engels vertaald. In 1928 verscheen een vertaling van Das Won Gottes und die Theologie (The Word of God and the Word of Man), waarschijnlijk het eerste in het Engels vertaalde werk. Vooral in de jaren dertig werd er veel van hem vertaald, o.a. Die Auferstehung der Toten, maar ook twee prekenbundels: Komm, Schöpfer Geist! en Die grosse Barmherzigkeit. In de vertaling van G.T. Thomson verscheen in 1936 al deel 1,1 van de Kirchliche Dogmatik (The Doctrine of the Word of God).

Kritiek en bijval

Aan John McConnachie was gevraagd voor de bundel van 1936 wat te schrijven over de receptie van Barths werk in Groot-Brittannië. Zijn artikel verscheen onder de titel ‘Der Einfluss Karl Barths in Schottland und England’ (559-570). Aan de naam van de auteur en de titel van het artikel is te zien dat McConnachie een Schot is. Voor zijn artikel was hij te rade gegaan bij vrienden en kennissen. Tien jaar eerder – zo schreef hij – was de naam van Karl Barth in Groot-Brittannië onbekend. In 1925 publiceerde Adolf Keiler een schets van Barth en zijn werk in ‘The Expositor’. Men kreeg daaruit de indruk van een vreemdsoortig, nogal griezelig en onbegrijpelijk verschijnsel. Toen McConnachie in 1927 het artikel ‘The teaching of Karl Barth’ had gepubliceerd, kreeg hij wonderlijke reacties. Hij werd gewaarschuwd zich met dergelijke vreemde, ‘verboden’ geschiedenis­sen niet in te laten, alsof hij over heksen en heksensamenkomsten had geschreven. Een toen bekende professor rekende Barth tot de lieden ‘die dreigen ons de Vaderliefde Gods te ontnemen’. In 1936 daarentegen was zijn naam overal bekend en vond hij bewonde­ring, vooral om zijn houding tijdens de strijd van de belijdende kerk in Duitsland. Hij had zelfs de eervolle uitnodiging ontvangen om in Aberdeen de befaamde Gifford Lectures te houden.

Zijn naam bekend, maar zijn werk? Het werk was niet onbekend bij theologen. Er was ook welwillendheid in de jaren dertig. Een vriend van McConnachie, dr. F.W. Camfield uit Essex (hij schreef een opmerkelijk boek over de theologie van Barth: Revelation and the Holy Spirif), vatte de toenmalige houding als volgt samen: ‘Overwegend heerst het gevoel dat Barth in menig opzicht juiste vragen heeft gesteld; maar veel geringer is de neiging om de richting van zijn antwoorden te volgen’. Weinig predikanten waren in staat het werk van Barth in het Duits te lezen en bij ver­talingen gaat altijd iets verloren. Bovendien lokten aanhangers van Barth niet uit nader met zijn werk kennis te maken. Britse deelnemers aan een internationaal theologisch seminaar in Genève (1935) waren Barth zelf veel nader gekomen, maar de ‘Duitse Barthianen’ belemmerden in hoge mate een wederzijds begrip. Door hen werden Barths gedachten op extreme wijze naar voren gebracht en er was bij hen geen aandacht voor de positie van anderen. Dat is ook wel in andere landen gebeurd.

Naast verschil in taal was er verschil in mentaliteit. De Engelse geest is praktisch en direct, en heeft een afkeer van diepzinnige bespiegelingen. McConnachie formuleerde het zo: ‘Die Barthsche Dialektik in der Auslegung seiner jugendlichen Anhanger erscheint vielen als ein Produkt etwas ungewöhnlicher Windungen des deutschen Gehirns’. Predikanten waren vaak zo praktisch dat men slaaf werd van de praktijk van alledag die hen geheel opslokte, zodat er geen tijd was voor theologie en men aan het lezen van Barth niet toekwam. Ook werd men beheerst door het gevoel dat tot iedere prijs de achteruitgang van de kerk moest worden tegengegaan, want ook toen ging het met de kerk hollenderwijs achteruit. Er werd gekeken naar wat de mensen wilden en niet wilden. De vraag: ‘Wat heeft de Heer geopenbaard?’ werd verdrongen ten gunste van een andere vraag:’Wat verwachten de mensen van ons?’

In de jaren dertig had de Kerk van Schotland nog wel de naam in een calvinistische tra­ditie te staan, maar in werkelijkheid, aldus McConnachie, -was er weinig aandacht voor Calvijn en zijn werk. Slechts een kleine groep in de kerk was nog vertrouwd met Calvijns theologie. Voor hen was Barth niet orthodox genoeg. Verder waren er velen die het druk hadden niet de ‘historische Jezus’ of een soort ‘Social Gospel’ predikten. Een kleine maar belangrijke groep was de ‘Schots-katholieke’, die de blik wendde naar Jona en de Keltische kerk van het verleden, met grote aandacht voor katholiek ritueel en katholieke devotie. De grootste groep was die van het compromis tussen modernisme en orthodoxie. ‘Sie ist gewöhnlich ziemlich schwaclich, manchmal bilderreich und im allgemeinen unwirksam.

Toch vond de stem van Barth bij alle groepen van de Kerk van Schotland gehoor en kan men spreken van zijn invloed, zij het dat die invloed vaker indirect was dan direct. Naast de kritiek was er bijval bij professoren, studenten, predikanten en gemeenteleden. Maar dikwijls gingen kritiek en bijval hand in hand. In academische kringen hield men beden­kingen, men had grote moeite met Barths verzet tegen de ‘natuurlijke theologie’ en zijn ontkenning van een ‘aanknopingspunt’, maar zijn theologie werd toch bestudeerd en besproken. En er waren hoogleraren die, zonder hun kritische zin te verliezen, heel open stonden voor Barths theologie, zoals de al eerder genoemde G.T.Thomson uit Aberdeen (die KD 1,1 vertaalde) en Norman R. Portenteous uit Edinburgh (van wie een bijdrage is opgenomen in de bundel van 1936). Studenten, jonge predikanten en gemeenteleden die beseften te leven in een crisistijd met grote dreigingen, wisten dat ze niet genoeg hadden aan wat vage overtuigingen en dat een krachtige theologie als die van Barth nodig zou zijn. Predikanten werden gewaar dat zij in Barth te doen hadden met een theoloog die de praktische arbeid van de prediking ernstig nam. Als hoogleraar was hij niet vergeten, dat de prediking voor de gemeente vooral het werk van de kerk is. Barth was deze predikanten een kameraad geworden die ‘schouder aan schouder in de loopgraven aan het front staat’. Hij gaf een nieuw gevoel voor de eer en de waardigheid van hun beroep.

Ook in de andere kerken van Schotland werd rekening met Barth gehouden. Er waren in de streng orthodoxe kerken mensen die aanstoot namen aan zijn leer aangaande de Schrift, maar anderen uit deze kerken zeiden dat juist deze leer helpt de bijbel beter te verstaan en steun biedt bij het oplossen van de problemen, die men zich met een funda­mentalistische bijbelbeschouwing daar op de hals had gehaald.

Volgens McConnachie had Barth ook in de verschillende groepen of richtingen van de Church of England een bepaalde invloed. Zijn boeken werden gelezen en besproken, in ’t bijzonder onder de theologen. Op een bijeenkomst in Londen van vooraanstaande theologen had Barth gezegd: ‘Jullie zijn allen Pelagianen’. McConnachie noemde het een ‘historische gelegenheid’, al achtte hij de theologen van de C. of E. meer semi-pela-gianen. Met hun vasthouden aan het ‘aanknopingspunt’ en met hun ‘semi-pelagianisme’ kwamen de theologen in de jaren dertig in moeilijkheden wat betreft de theologie van Barth. Toch gingen zij niet aan Barth voorbij.

De ‘Evangelicals’ van toen waardeerden in Barth zijn ‘protestantisme’ en zijn nadruk op de kerk als kerk van het Woord. Voor vele Anglo-katholieken was Barth hoogst ver­dacht, al zag men wel zijn theologie als een tegenwicht tegen het modernisme. Andere Anglo-katholieken, zoals Dean Carpenter uit Bristol en Sir Edwyn Hoskyns, hielden zich intens met Barths theologie bezig zonder dat zij hun incarnationalistische en sacra-mentalistische opvattingen prijsgaven. Er zijn Engelse theologen die tot veel combinaties in staat zijn.

Ook in het anglicaanse modernisme werd naar Barth geluisterd. Kenmerkend voor het anglicaanse modernisme, aldus McConnachie, is de intellectuele zelfgenoegzaamheid. Dank zij de aandacht voor Barths theologie kreeg deze zelfgenoegzaamheid bij velen een flinke deuk. Belangrijk in het modernisme was de verhouding rede en openbaring. Van Barth kon men leren, dat Godskennis door openbaring een kennis van God betekent door God en dat deze kennis niet in de kennissfeer van de rede is in te passen.

Ook in de andere Engelse kerken was de invloed van Barth merkbaar. Opmerkelijk is wat McConnachie schreef over de kerken van Wales met hun sterke calvinistische ach­tergrond, in het bijzonder de Presbyterian Church. Daar was de invloed van Barth direc­ter en beslissender dan waar ook in Engeland. Hij trof zijn eigen boeken over Barths theologie aan in handen van predikanten en ‘leken’, die grondige en inzichtelijke inte­resse voor deze theologie toonden. In Wales had McConnachie blijkbaar zelf een onder­zoek ingesteld.

Tegen het einde van zijn bijdrage schreef McConnachie dat zowel in Schotland als in Engeland de kerk had getracht God te verstaan vanuit de mensen in plaats van omge­keerd, God aan de mensen te binden in plaats van de mensen aan God, van de soeverei­ne Heer een God te maken die afhankelijk was van de menselijke ervaring, waardoor men over Hem scheen te kunnen beschikken. Daartegen trad Barth krachtig corrigerend op en dat werd door velen begrepen. Erkend werd dat hij hielp de kerk, en daarmee de theologie en de prediking te bepalen bij haar eigenlijke en wezenlijke ‘Gegenstand’. Aan het einde van zijn bijdrage citeerde McConnachie een vriend die had gezegd, dat de definitieve toetssteen van Barths invloed zou zijn, niet de invloed op enkelingen, maar of de kerk de ‘parrèsia’, de vrijmoedigheid zou hebben haar geloof te belijden in de voor haar liggende crisis. Het antwoord op deze vraag kon toen nog niet gegeven wor­den.

M.G.L. den Boer

In de Waagschaal, nw. jaargang 30, nr. 11. 25 augustus 2001