Cultureel gewicht – Eerherstel voor de sociale schrijver

Vorig jaar was het vijftig jaar geleden dat Godfried Bomans stierf. Ter gelegenheid daarvan bracht de Vlaamse cultuuromroep Klara een podcast uit onder de titel ‘Leven en lijden van Godfried Bomans’, een ‘remake’ van een radioserie uit 2003. Indertijd bevatte die serie al weinig nieuwe gezichtspunten naast alles wat er in de jaren ’70 en ’80 over Bomans was gepubliceerd. Twintig jaar later is daar niets in veranderd en dat is jammer, want het is een interessante vraag waarom na vijftig jaar de naam Bomans nog niet is verklonken.

Dat Bomans van het literaire toneel zou verdwijnen, is vaak genoeg voorspeld. Het canonieke literaire oordeel over Bomans werd in 1982 geveld door Jeroen Brouwers in zijn studie De spoken van Godfried Bomans. Het luidde, samengevat, dat Bomans een door zijn opvoeding, maniërisme, hang naar publieke erkenning en godsdienstige preoccupaties onvolwassen gebleven figuur was, die dientengevolge als letterkundige tweederangs is gebleven. Bomans was een hype en zou het met zijn televisieroem en gedateerde cursiefjes afleggen tegen échte schrijvers. In de podcast herhaalt Brouwers, de opnamen dateren van 2003 of 2021, deze opvatting en zo te horen stemmen veel andere geïnterviewden met hem in. Deze geïnterviewden zijn bijna allemaal mensen die zich in de jaren ’60 en ’70 onder de slagschaduw van Bomans’ populariteit moesten uitwerken. Zij zagen hem, zoals één van hen opmerkt, als een prelaat, een volksopvoeder vermomd als grappenmaker. In contrast daarmee omhelsden zij de gedachte van de kunstenaar als een non-conformist. Echte kunstenaars, vonden zij, mensen als Multatuli, Reve of Hermans, werken aan hun oeuvre en sparen daarvoor zichzelf noch anderen. Ook zij spelen een publieke rol, maar dan op hun eigen voorwaarden en niet, zoals Bomans, uit de ijdele behoefte om een volkstribuun te zijn.

Koperbuik

Anno 2022 beluister ik met verbazing hoeveel wrevel iemand als Bomans na vijftig jaar nog oproept. Over hoeveel van de in de podcast sprekende en besproken schrijvers, denk ik stiekem, worden vijftig jaar na hun dood nog podcasts uitgezonden? En welke van deze schrijvers worden nog geciteerd en herdrukt? (Van Bomans verscheen in 2021 een bloemlezing uit zijn beschouwende stukken en dit jaar komen bij uitgeverij Sunny Home twee delen sprookjes uit). En zouden Bomans’ prelaatachtige optreden en zijn populariteit niet ook ten goede geduid kunnen worden?

Bomans was een humorist en deelde met zijn tijdgenoten de behoefte aan het relativeren van macht en aanzien. Hij was, met een modern woord, ‘kritisch’. Maar net als tenminste een deel van zijn tijdgenoten wilde hij ook iets overhouden. Niet de subjectieve en autonome stem van de kunstenaar met de daaraan beantwoordende autonome wereld van de kunsten. Dat was het fundament en de horizon van veel van zijn modernere kunstbroeders. Bomans – en wie ook maar een paar bladzijden van hem gelezen heeft, zal het herkennen – streefde met zijn werk naar een bepaalde vorm van gemeenschappelijkheid. Hij zocht een wij-gevoel gevormd door een verstandhouding tussen schrijver en lezers en tussen lezers onderling. Met het weglachen van de humbug van brandmeester Koperbuik, maestro Bragansky en andere ‘kopstukken’ en met het ironiseren van de schrijvende ik-figuur, schiep hij ruimte voor een nieuw, ‘gereinigd’ wij dat ongeveer even ver verwijderd was van de oorspronkelijke situatie als het carnaval verschilt van een doordeweekse dag op kantoor. Kenmerkend voor dit wij is echter niet een ongebreidelde hilariteit onder zijn leden, maar een ingetogen ernst. Zoals de ernst die ontstaat aan het einde van één van Bomans’ cursiefjes onder de mensen die elkaar op Oud en Nieuw na het vuurwerk treffen bij het raam van een zieke.

Jeroen Brouwers en andere medewerkers aan de podcast hebben ongetwijfeld gelijk als ze beweren dat Bomans niet zonder aandacht en gezelligheid kon en dat de behoefte daaraan hem ervan weerhield als een echte kunstenaar af te rekenen met de burgermaatschappij, de massamedia, de religie en, het meest fundamenteel, zijn vader. Maar dan vraag ik, na het decennia lang lezen van afrekenproza: is dat erg? Bomans’ populariteit van destijds en zijn blijvende aantrekkelijkheid zouden weleens gestoeld kunnen zijn op zijn bij moderne kunstenaars zeldzame vermogen om het bestaande onder kritiek te stellen zonder het te vernietigen. In heel wat literair proza doen elementen uit het werkelijke leven zoals de burgermaatschappij, het beroep, de nationale en de regionale identiteit en de religie niet meer mee. De kunstenaar is daaruit weggetrokken en heeft ze onbewoonbaar verklaard. Dat is tot op zekere hoogte te verdedigen door te wijzen op het feit dat ook ‘gewone mensen’ tegenwoordig nog maar in geringe mate burger van een land, werknemer van een bedrijf en bewoner van een district zijn. Zij leven het leven van een bohémien waarin de kunstenaars uit de 20e eeuw hen zijn voorgegaan en dat ze nu in uitingen van de literaire kunst kunnen herkennen. Toch is het de vraag of ‘gewone mensen’ die, hoewel dikwijls te vinden in New York en werkend aan een roman of CD, een artistieke roeping en de positie van een gevestigd kunstenaar missen, met de levensbeschouwing van de bohémien toekunnen. Deze mensen zouden waarschijnlijk ophoren als er een Godfried Bomans opstond die tegelijk toegaf aan de eisen van de kunst (oprechtheid, verbeeldingskracht) en de historische, maatschappelijke wereld accepteerde waarin zij leven. Bomans zelf deed dit door de samenleving te begrijpen als een geleed organisme, waarvan hij als schrijver deel uitmaakte, net zo goed als brandweerlieden, ministers, operazangeressen en detectives. Zijn kunst leerde hem deze samenleving inclusief zijn eigen plaats daarin te beschrijven als een Vanity fair, maar als zodanig was deze samenleving toch ook het voorportaal van een ernstiger bestaan waarin de kunstenaar geroepen was om de deur naar binnen te openen.

Felix Timmermans

Dezelfde kribbigheid waarmee medewerkers aan de Bomanspodcast hun onderwerp op zijn plaats zetten, vond ik beschreven in een artikel over literatuurrecensent Kees Fens en het werk van Felix Timmermans. Timmermans was in de jaren tussen 1916, toen zijn roman Pallieter verscheen, en de Tweede Wereldoorlog zowel bij het lezerspubliek als bij de literaire kritiek de toonaangevende Vlaamse schrijver. Dat het publiek Timmermans in de armen sloot, verbaasde Fens niet, maar dat ook de letterkundige kritiek hem hoog achtte, was voor Fens ‘een raadsel dat hij nooit heeft kunnen oplossen’. In de bespreking van een Timmermansbiografie vergelijkt hij Timmermans met Bomans en noemt hen ‘het type van de sociale schrijver’, waarmee hij bedoelt ‘de populaire schrijver die tot hoofdfiguur van zijn werk wordt, langzamerhand een fictief karakter krijgt en dat zelf cultiveert; de schrijver die als publieke figuur fungeert en het bezit van zijn lezers wordt; een cultfiguur met een hechte kring van bewonderaars.’1 Fens oefent hier dezelfde kritiek als Brouwers in zijn Bomansboek: het publiek met zijn behoefte aan brood en spelen verlangt een aaibare prelaat, de sociale auteur heeft onvoldoende ruggengraat om zijn zelfstandigheid te behouden en aan het eind van het liedje verspeelt hij zijn literaire roeping.

De schrijfster van het bedoelde artikel vestigt er echter de aandacht op dat in het geval van Timmermans ook de literaire kritiek met de schrijver wegliep en dat de kritiek de creatie van Timmermans als ‘sociaal schrijver’ zelfs bevorderde. Critici waardeerden in Pallieter de levenslust van de hoofdpersoon die heel de wereld als een bezielde eenheid ervaart. Later viel Timmermans de kritiek ten deel die we ook bij Fens vinden. Maar gebeurde dat omdat hij een zwak auteur was of omdat de maatstaf van de kritiek inmiddels was verschoven? Rond de Eerste Wereldoorlog zocht men, moe van realisme en naturalisme, een nieuw bezield verband. Socialistische, religieuze en vitalistische schrijvers beleefden hun gouden uur. In de jaren dertig was dat alweer voorbij. Mede onder invloed van het existentialisme concentreerde de literatuur zich op de moed en de wanhoop van de eenling. Daar weten we inmiddels alles van dankzij de grote drie, vier, vijf van de moderne Nederlandse literatuur. Maar als in onze jaren in hun naam opnieuw een ontmaskering van Godfried Bomans op touw wordt gezet, overtuigt dat niet echt.

Belangwekkend aan Bomans is op dit moment niet dat hij te zwak was om het individualisme van Brouwers c.s. aan te kunnen, maar dat hij het vermogen bezat om een bevolking te verenigen. En dan niet door goed te kunnen voetballen of door met een ander talent de mensen de ogen uit te steken, maar door met denkbeelden en verbeeldingskracht het collectieve bewustzijn te voeden. Zijn kolder en zijn mijmerend zoeken naar culturele geborgenheid en religieus houvast zijn niet uitsluitend wat de Klaramensen ervan maken: een onvolwassen hang naar gezelligheid. Ze zijn inderdaad het werk van een soort prelaat, in die zin dat hij moet hebben gemeend met bezweringen en de koestering van verborgen bronnen van vroomheid en traditiezin het schip vol goedwillende Nederlanders nog een andere koers te kunnen geven. Zo’n prelaat zouden we opnieuw kunnen gebruiken. Na de zoveelste herbegrafenis van Bomans in de podcast van Klara wordt het tijd voor – zo niet een wederopstanding, dan toch voor eerherstel.

Udo Doedens

1 Erica van Boven, ‘Het raadsel van Pallieter. De ontvangst van Felix Timmermans’ eerste roman.’ In: Kijk op kritiek. Essays voor Kees Fens, Amsterdam 2004, p. 250.