Credo in gewone taal

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Dogma’s zijn in het overgrote deel van kerkelijk Nederland niet populair. In het gedeelte van de kerk waar ik predikant ben is er een tijd geweest dat men daar bewust afscheid van heeft genomen. Maar die tijd ligt achter ons want er wordt weer gezocht naar wat we dan wel geloven. En tot nu toe is het al heel wat dat men met enige nieuwsgierigheid naar elkaars geloofsvoorstellingen luistert. De pluraliteit blijkt dan uiteraard, en er wordt voor de zoveelste keer geconcludeerd dat we verschillend zijn. Maar toch is er wel één dogma waarin we geloven, waarin we allemaal geloven als christenen (en voor de andere grote religies gaat dit ook op), namelijk het dogma: God is goed. Vanuit dit dogma dit credo. Daarnaast zocht ik naar een credo dat ik aan mijn dertienjarige dochter zou willen meegeven over God en geloven en de wereld, en aan al die andere dertienjarigen, en ook aan zovelen van vandaag die niet kerkelijk ingewijd zijn. Daarom heet het: Credo in gewone taal. En ik zocht naar een credo, goed uit te spreken met elkaar in de eredienst, net als het Apostolicum met een zeker ritme.

Wij geloven dat God goed is:

dat God zorgt voor deze wereld,

dat God zorgt voor de kerk,

dat God zorgt voor jou en mij.

 

Wij geloven dat God goed is

zelfs op manieren die ons vreemd zijn:

zoals in Jezus Christus die stierf om op te staan

en zoals God ons, kwetsbaar als wij zijn,

laat gaan in een gevaarlijke wereld.

 

Wij geloven dat God goed is

en dat die goedheid ons onnavolgbaar bereikt:

door de Geest die telkens leven geeft,

door engelen, Gods strijders voor het goede,

door mensen om ons heen, ja, ook in hen zorgt God vaak voor ons.

 

Wij geloven dat wij goed zijn:

waar wij gewond zijn worden wij geheeld,

waar wij het kwaad dienen worden wij vergeven,

om lief te hebben worden wij geholpen.

 

Wij geloven dat de goede wereld komt

en dat dit elk moment gebeuren kan.

Dit credo begint met ‘wij’ en niet met ‘ik’. Dat ‘wij’ slaat op de geloofsgemeenschap die het uitspreekt en waarin dat ik meedoet. Je bent een mens in verbinding, je bent nooit een los mens, en een gelovig mens is een mens in verbinding met die gemeenschap. En dat individuele ‘ik’ mag meegaan in het geloof van die gemeenschap. Daarbij meen ik dat een wij-uitspraak vandaag ook heilzamer is dan een ik-uitspraak. Want in onze tijd maakt het individualisme eenzaam en legt het mensen de te zware last op van die mens die het zelf moet maken, een last die het evangelie juist van ons afneemt.

God is in dit credo geslachtsloos, of beter gezegd: er wordt geen uitspraak gedaan over het geslacht van God. Daarmee heb ik geprobeerd om de feministische kritiek recht te doen en ook om de genderdiscussie te vermijden. Die feministische kritiek luidt dat het mannelijke te veel domineert, en dat dit mede komt door God als voornamelijk mannelijk voor te stellen, met alle nadelige gevolgen van dien. Dus daarom geen hij, ook al is dit vanuit de Bijbel het dominante beeld. Vanuit de genderdiscussie kan je nog elk geslacht erin lezen dat je wilt. God is misschien niet zozeer geslachtloos, maar er is alle ruimte om een geslacht aan, eh, hem/haar/hen, toe te dichten, of desgewenst, om dat helemaal niet te doen.

In de eerste drie strofen is een echo van de drie-eenheid te horen. Maar de drie-eenheid als dogma, wat ik persoonlijk best zou willen verdedigen, zit er niet in. Want vandaag de dag staat niet de drie-eenheid op het spel, maar veel meer God als geheel en of en hoe die God verbonden is met ons.

Als je begint bij Gods goedheid komen er vragen op over Gods almacht. Daarvoor wordt in de tweede strofe die gevaarlijke wereld genoemd. Niet alleen mensen kunnen schade doen, ook in de natuur (los van mensen) zijn krachten die het leven kunnen aantasten. Daarmee erkennen we dat er iets onverklaarbaars is, dat het voor een groot deel onverklaarbaar is waarom er lijden is en ook dat mensen slachtoffer kunnen zijn. Maar in dit gedeelte wordt niet zozeer Gods almacht in twijfel getrokken; onze begrensdheid tot volledig kennen wordt erkend. Daarom geen zo-klaar-als-een-klontje-geloof en ook geen geloof dat alles oplost. Want alle vanzelfsprekendheid van christelijk geloof is in onze tijd en in onze samenleving weg, als het al ooit vanzelfsprekend was. Dit geloof is vreemd, laten we dat in alle eerlijkheid erkennen.

In het derde gedeelte wordt gesproken over de onnavolgbare manier waarop Gods goedheid ons bereikt. Daarmee bedoel ik dat het God is die dat spoor trekt. Wij mensen kunnen dat niet na doen, wij hebben die manieren niet tot onze beschikking. Want wij gaan niet over de Geest, of over engelen en ook niet over een ander mens.

Dit derde gedeelte gaat over hoe je iets van God merkt, de vraag naar het concrete handelen en ervaren van God. Ik zocht naar iets van dat onnavolgbare handelen van God, zo kwam ik ook op engelen. Er wordt ook in de wereld buiten de kerk in engelen geloofd; ik vond het dus ook een mooie handreiking daarnaar toe.

Het begin van de vierde strofe, ‘Wij geloven dat wij goed zijn’, geeft spanning, zowel aan liberale als aan orthodoxe zijde, merk ik. Er zit iets ongerijmds in die boude uitspraak ‘Wij geloven dat wij goed zijn.’ Het is niet: ‘dat wij goed kunnen zijn’. Want dan zou er iets van een prestatie en ook van een misplaatste borstklopperij in sluipen. Nee, ‘dat wij goed zijn’ is een heuse geloofsuitspraak, recht tegen het kwaad in. Er wordt hier geen ongecompliceerde goedheid voorgesteld. Ook is het is geen goedheid als positivisme. Want direct op onze goedheid volgt dat we gewond zijn, kwaaddieners en onbeholpen minnaars zijn. We hebben genezing, vergeving en hulp nodig om goed te zijn; we zijn het niet zomaar, maar we zijn het wel. Daarbij meen ik dat het ook heilzamer is om te proberen te vertrouwen, te vertrouwen dat je zelf goed bent en dat die ander goed is (met in achtneming van de grens dat elk mens in staat is ook kwaad te doen). Want juist het wantrouwen, de angst dat ik er niet mag zijn, dat ik me in mijn bestaan bedreigd voel, doet zo vaak zondigen.

In de laatste strofe wordt ‘de goede wereld’ genoemd. ‘De wereld’, dat is een andere dan ‘deze wereld’ uit het begin in het credo. Maar wel kan ‘de wereld’ in ‘deze wereld’ verschijnen. ‘De goede wereld’ is een verzamelnaam, je kan er zowel het koninkrijk in horen als de nieuwe aarde en ook het eeuwig leven of welke termen er nog meer zijn. Dit alles is ermee bedoeld. En dat dit elk moment gebeuren kan, daarin kan je de wederkomst van Christus in lezen maar ook dat koninkrijk dat hier en nu zo nu en dan oplicht.

Het credo eindigt met iets positiefs en iets spannends: ‘dat dit elk moment gebeuren kan’. Ons geloof, ons leven is niet klaar of af met het uitspreken van dit credo. Nee, met dit credo hoop ik op te wekken tot geloof en tot het leven.

Sibilla Verhagen, gemeentepredikant te Uithoorn.

In de waagschaal, jaargang 52, nr. 12, 16 december 2023