Openbarende actualiteit

logoIdW

OPENBARENDE ACTUALITEIT

Wellicht dat een zekere ‘openbarende actualiteit’ een antwoord zou kunnen zijn – overigens op een voor mijzelf verbijsterende manier – op een paar exegetische vragen. Zoals bijvoorbeeld de vraag: Wat is de betekenis van Jezus’ oordeel in Joh. 8: 44 over de Joden die in hem geloven als hij zegt: “De duivel is uw vader “?

Begrijpelijk wordt dat eigenlijk alleen door het weergaloos nieuwe perspectief waarin de verwachting van het Godsrijk kwam te staan door de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Tijdens het leven van Jezus en zijn volgelingen veroorzaakte immers de algemeen Joodse verwachting, dat Gods heerschappij zich zou openbaren in de opstandigheid die in dat jaar eindigde, met die catastrofe. Het enige verschil tussen Joodse orthodoxie en Jezus’ volgelingen was hun geloof in hem als Messias, de brenger van het Godsrijk. Voor hem zou dit echter het domein zijn van een geweldloosheid die de andere wang toekeert waar geslagen wordt. Zelfs de Essenen was dat vreemd, de onorthodox pacifistische sekte die zich terugtrok in grotten bij de Dode Zee, Qumran, daar een volstrekte zuiverheid cultiverend. Ongewapend, waren ze enkele jaren voor de val van Jeruzalem de eerste opstandigen die door Rome werden uitgeroeid. Alleen die “in Jezus gelovende Joden” bleven geweldloos, en overleefden de ondergang van de Messiaanse droom.                                    

Hoe beleefde Johannes dit, de jongste en toen laatste levende van de apostelen? Als de weergaloze schok van een teken dat God zich had afgekeerd van Zijn uitverkorenen? Dat zou het beginsel kunnen zijn van diens “In de beginne was het Woord, de Logos, de logica van het bestaan die God is en mens werd, Leven dat Licht is en ieder mens verlicht”; in plaats van de Joodse Messias als bevrijder redt dat dan de geloofwaardigheid van leven als in Gods Hand.

Dit zou ook een ander licht werpen op Mattheus, Marcus en de twee geschriften van Lucas, diens evangelie en de Handelingen van de Apostelen. Het is verre van ondenkbaar dat Johannes in dat catastrofale jaar het einde van het Joodse perspectief op een messiaanse tijd zag en zich daardoor pas werkelijk van Jood tot Christen bekeerd voelde. Dat kan dan om een volstrekt ander evangelie gevraagd hebben omdat de eerste drie de Joodse droom in leven hielden, het messiaanse uitzicht op bevrijd en bevrijdend leven. Dat in het jaar 70 vervlogen perspectief moest vervangen worden door openbaring van Leven als Licht dat ieder mens verlicht.

Dat Leven zelf zou de gedrevenheid naar zijn vervulling zijn. Als vervanging van het beeld van Jezus in de eerste drie evangeliën is dit echter niet te geloven. Hij is daar de rabbi die zich aanvankelijk alleen tot geloofsgenoten gezonden wist maar daar de grenzen van de Wet Gods opzoekt en die verlegt naar mateloze ruimte voor (naasten)liefde. “Wie zonder zonde is werpe de eerste steen”. Al wil hij geen punt of komma aan de Wet afdoen, hij verwerpt met een beroep op het liefhebben van het Grote Gebod iedere Farizeïstische interpretatie daarvan. De vraag wie onze naaste is krijgt steeds duidelijker het antwoord dat iedereen dat kan worden. Dat culmineert met het gebod in de Bergrede “weest volmaakt zoals uw Vader in de hemel”. Matth. 5:48, in een beeld van zich vervolmakend, ‘geheiligd’ leven dat door die gerichtheid aan zondigheid ontgroeit.                                                                       

‘Johannes” is geen vervanging van dit beeld van Jezus. Zijn evangelie begint met “Licht dat ieder mens verlicht”, met geloofsleven dat “niet uit de wil eens mans maar uit God geboren is”. Dat beeld verloor echter na de reformatie in hoog tempo voor tallozen zijn betekenis. Zonder die achtergrond blijft niet alleen de oorsprong en het verleden van onze cultuur onbegrepen. Onze huidige problemen met vrijheid worden daardoor opgeroepen. Reformatorische theologie heeft de weergaloze vrijmoedigheid van de Joodse rabbi vrijwel betekenisloos gemaakt door die te koppelen aan Paulus’ beleving van vrijheid als vrucht van verlossing. Maar die heeft niets te maken met de mateloze ruimte die Jezus schiep in de omgang met de Wet. Ook Johannes’ visioen van bevrijding is alleen in samenhang daarmee begrijpelijk te maken. Zijn wereldwijde Licht straalt in de vrijheid waarmee die rabbi ontgroeide aan zijn Joods verleden. Alleen dit Samen, die samenhang, bevrijdt menselijkheid van haar conditionering door erfelijkheid en levensomstandigheden, maakt het in vrijheid daaraan ontgroeien tot het altijd en overal Mogelijke.

“Anderen doen misschien meer om van onze wereld een betere te maken maar aan jullie is de Geest gegeven”. Alleen aan wie? Ik citeer de Paus toen hij de katholieke jeugd toesprak. Zo wordt de “Geest die waait waarheen HIJ wil” uitgelegd, zo wordt monotheïsme wereldwijd tot de omheining van geestelijk leven gemaakt. Joden, christenen en moslims laten overal de sporen van hun verdeeldheid achter. De bron van geestelijk samenleven lijkt onvindbaar.

Dat maakt leven duivels. Die duivel was als ‘diabolos’ eigenlijk alleen maar de zaaier van disharmonie. Hij werd veranderd in de bron van het Kwade. Is dat niet eigenlijk de naam voor wat ons van onszelf vervreemdt en daardoor van elkaar, de naam voor alles voor al wat ons de vrijheid kost van wat ‘des geestes’ is!

De mogelijkheid dat Johannes met die duivelskinderen allereerst zichzelf en de apostolische gemeenschap bedoelde schept ruimte voor een openbarende blik op onze verdeelde wereld en haar demonen. Hangt de vraag of dat zo is af van exegetische discussie? Daarbij hoort dan een kleine uitbreiding van de discussiestof.

Tegenwoordig wordt het antwoord van Jezus op de vraag van Farizeeën naar het waar en wanneer van zijn Godsrijk, Luc. 17: 21, demonisch want systematisch verdoezeld. De gangbare weergave van het “entos humoon/ het is in u” verdween omdat hij dat tegen hen nu juist niet gezegd zou kunnen hebben. In alle nieuwere vertalingen is alleen “in uw midden” of “bij u” te vinden. Hun probleem was echter volgens Jezus hun onvrijheid in de omgang met de Wet Gods, hun hebbelijkheid om de essentie daarvan achter een oeverloosheid van regeltjes te laten verdwijnen. Natuurlijk moesten zij dáárop aangesproken worden; juist zij moesten beseffen dat een Godsrijk in ons de essemtie van Leven openbaart. “Inwendig, in euch”, vertaalde Luther, een eeuwenoude vanzelfsprekendheid accentuerend. Duivels is dan de betrekkelijk recente vertaal-hebbelijkheid om dit in de tekst onherkenbaar te maken. Duivels verwarrend is dat we niet eens meer geconfronteerd kunnen (mogen?) worden met de vrijheid die een Godsrijk in ons toegankelijk maakt als het Mogelijke. Theologie glijdt af naar een door levensomstandigheden gemanipuleerde kamergeleerdheid sinds ze zegt niets te weten van een dergelijke vrijheid, omdat sinds dat jaar 70 zoiets nu eenmaal tot aan het “einde der tijden” niet te zien zou kunnen zijn. Theorie kwam in de plaats van de geloofspraktijk die een Joods kind op de vraag aan zijn vader wanneer de Messias komt het antwoord laat krijgen: “Hij wacht op jou”. En wij – wachten we op het verbreken van de eenzaamheid van Jezus door de bevrijding van onze werkelijkheidszin, het Godsrijk in ons?!

De mogelijkheid dat dergelijke samenhangen twintig eeuwen lang verborgen konden blijven zou openbarende discussiestof kunnen zijn. Een Godsrijk in ons behoorde dat te zijn maar alles zal vermoedelijk ‘gewoon’ doorgaan. Ramses Shaffy zong “We zullen dóórgaan …. dóórgaan, tot we samen zijn”. Ook dat behoorde dergelijke discussiestof te kunnen zijn, alleen al omdat dan de vrijmoedigheid van Jezus een Godsrijk in ons had kunnen worden. Want uiteindelijk is vermoedelijk alleen openbarend wat ons bewustzijn bevrijdt uit zijn omheiningen.

Vannacht droomde ik met mijn vrouw in een feestvierend stadje terecht te komen. Feest om bijvoorbeeld in Londen gewonnen goud, zilver en brons? Een vrouw nodigde ons uit om bij haar in te trekken. Waarom niet! We bleven dag na dag. Horend dat ik dominee was, kreeg haar enthousiasme een nieuwe dimensie maar dat veranderde toen we niet mee gingen naar de kerk en ik dat probeerde uit te leggen. De feestelijkheid verdween en niet alleen bij haar. Het stadje leek te verstenen.                                                                                                

Is die droom expressie van mijn angst dat alles gewoon zal doorgaan, zonder de vrijmoedigheid dat daar waar wij als naasten samen zijn, wij het Godsrijk zijn?

Willem Cramer