Waar sta je?
WAAR STA JE?
Waar sta je? Als het gaat over Israel gaat het over plaatsen – over het land, de stad, de bezette gebieden. Over plaatsvervanging. En daarover spreken doe je vanuit je eigen standpunt. Vaak is een standpunt niet zomaar een mening, nee, het is een stellingname en de militaire taal is meteen niet meer te vermijden. Er zijn kampen en fronten. Ook in het Israeldebat zijn er bezette gebieden. Er is een soort stafkaart met duidelijke coördinaten en posities. Je staat altijd ergens. Er is geen neutraliteit.
De onuitwisbare indruk is dat IdW aan de kant van Israel stond en staat. Dat is niet zo vreemd omdat een aantal redactieleden herhaaldelijk expliciet die stelling betrok. Ook al verschenen herhaaldelijk kritische stukken en lieten andere redactieleden soms afwijkende geluiden horen, er leek toch een ‘IdW-Israelstandpunt’ te zijn. Er klinken in dit nummer echter verschillende geluiden. Ik meng me daar ook in, maar zonder een stelling in te willen nemen. Ik wil niet ergens staan. Ik ben een Nederlander, ben laf, zo u wilt; ik schrijf en denk en bid, en ik zit op sokken achter mijn bureau en droom van een blauwe helm, Oslo, een roadmap, van vrede en daadwerkelijk verenigde naties. Ik maak me geen illusies; deze en gene lezer zal mijn plaats wel kunnen bepalen.
Waar kom ik vandaan
Wat ik gemakkelijker kan zeggen is waar ik stond, of waar ik vandaan kwam. Hervormd van huis uit heb ik een zekere bewondering voor Israel op een of andere manier meegekregen. Het romantische verhaal van een onverwoestbaar volk dat onvermoeibaar de steppe deed bloeien en veranderde in landbouwgrond. Palestijnen en Arabieren waren hooguit in de schaduw aanwezig: waar die er eigenlijk niets van maakten in het Midden Oosten, deed Gods volk dat heel anders. Na altijd te zijn opgejaagd, na bijna te zijn vernietigd leefde het volk als nooit te voren. Een wonder. Het moet op school, Zondagschool en in de kerk gebeurd zijn; ik kan me niet herinneren dat er thuis veel over gesproken werd.
Goed, toen was het nog makkelijk. Dit kinderlijke, naïeve beeld moest uiteraard haar onschuld verliezen, door theologische reflectie maar vooral door de historische ontwikkelingen. Wat bleef is het geloof in verkiezing; Israel als uitverkoren volk van God. Daarin ben ik naïef gebleven: ik neem het Bijbelse spreken over Israel en volkeren voor waar aan. Ik ben een heiden en ik heb God allereerst tegenover mij, verbonden met een volk en zelfs met een land. Dat heeft ook betrekking op de staat: die zou anders, ‘joods’ mogen zijn tegenover andere staten. Dat ‘tegenover’ hangt voor mij samen met verkiezing en met Israel en dat is een geloofsartikel voor mij geworden. Geen directe, algemene humanistische God, nee, Hij komt in de wereld en kiest plaatsen uit waar Hij zich toont. En vooral: Hij verkiest een volk om hem te representeren te midden van de volkenwereld. Hij verkiest koningen, priesters en vervolgens ook profeten daar weer tegenover. Met Jezus komt dit verkiezen en onderscheid maken helemaal op scherp te staan. De komst van de gemeente bevestigt het onderscheid van Israel en de volken en heft het tegelijkertijd op: de scheidingsmuur valt weg, jood en heiden leven samen in een gemeenschap.
Wat bleef en wat veranderde
Verkiezing bleef. Maar de romantiek verdween. Hetzelfde geldt voor de eenzijdigheid en rechtlijnigheid. De Palestijnse kant van het verhaal kwam uit de schaduwen in het licht. Het land was niet leeg en voor veel Palestijnen is de stichting van de staat Israel catastrofaal geweest. Die verdreef hen uit het land van hun voorvaders. Als zij zichzelf verstaan in oppositie tegen de staat Israel begrijp ik dat.
Het lijkt mij onloochenbaar dat de Israeltheologie en gevoelens van schaamte en schuld over het lot van de joden in Europa de Palestijnse kant van het verhaal in de schaduw heeft gehouden. De kritiek van bijvoorbeeld Sabeel dat de Israeltheologie onrecht heeft helpen toedekken of het zelfs gelegitimeerd heeft, moet serieus overwogen worden. In hoeverre dient onze theologie gerechtigheid en vrede?
Maar wat mij veel meer bindt aan het lot van de Palestijnen is dat zij de dupe zijn geworden van het lot van de joden in Europa. Omdat in de christelijke wereld voor joden geen plaats was, hebben zij in meerderheid tegen wil en dank hun toevlucht gezocht op die plaatsen waar al generaties anderen woonden. Gesimplificeerd gezegd zijn de Palestijnen de slachtoffers van onze slachtoffers (dat is te simpel omdat zij niet enkel slachtoffer zijn, maar het gaat me hier om het specifieke dat mij ‘onopgeefbaar’ met hen verbindt). Zij hebben te lijden onder de verguizing van het joodse volk in Europa. ‘Dat nooit weer’ is een van de drijvende krachten achter de staat Israel en de Palestijnen hebben daar direct mee te maken.
Stelligheid
Dit beweegt mij aangaande Israel en de Palestijnen, maar het brengt mij nergens, theologisch noch politiek. Is de bezetting zonde? Staat de Bijbelse God aan de kant van de onderdrukten en dus aan de Palestijnse kant; zijn zij ’Israel’? Geldt de landbelofte onverminderd voor Israel als uitverkoren volk? Zijn wij in Christus verbonden met Gods geschiedenis met Israel, zozeer dat we zelfs van plaatsvervanging moeten spreken, en op zo’n manier, dat we in de strijd om de heilige plaatsen zonder meer met Israel meestrijden? Ergens bewonder ik al deze theologische stelligheid. Maar ik kan al dat eenduidige en exclusieve onmogelijk nazeggen. Dat lukt me niet vanwege de complexiteit van de situatie.
Belangrijker nog is dat het theologisch niet zeggen kan. Heb ik voldoende theologische grond om te stellen dat de kerk zich moet zien als vervanging van Israel; is dat inderdaad de consequentie van het geloof in Jezus als Messias? Die lijn loopt mij veel te rechtstreeks van Christus naar de kerk, temeer daar de kerk niet lang geaarzeld heeft over ‘vervanging’ en ‘ware Israel’ en al spoedig geen jood meer in haar midden duldde. Heb ik voldoende theologische grond om de landbelofte voor onverkort geldend te houden, tegen historische feiten, reële bezitsaanspraken en internationaal recht in? De landbelofte is bijbels-theologisch onmogelijk los te maken van het houden van de Tora. Heb ik voldoende theologische grond om de bezetting zonde te noemen? Waar men meent een zonde zo duidelijk bij een ander te kunnen aanwijzen, kan het niet anders dan dat allerlei andere verzwegen worden. Misschien heb ik voldoende theologische grond om te stellen dat God aan de kant van de onderdrukte staat – maar zit Israel niet ook in de verdrukking?
Teveel theologie
Ik bewonder de moed om heel geconcentreerd een of enkele dingen zo in alle scherpte te stellen: ‘dit is waar!’ Maar het overtuigt mij hooguit ten dele, omdat er nog wel meer waar is waarvoor dan helemaal geen ruimte over blijft. Ik bewonder het lef om te zeggen: zo is God, hier is God – daar gaat het toch om, dat moet theologie toch wagen. Maar het is wel heel vaak een plaats dichtbij. De mogelijkheid dat God anders is, tegenover … ‘Ja, ‘tegenover’, dat vond jij toch al? Dus jij weet het?’ Natuurlijk is dit pas echt goed pedant of arrogant. Dat weet ik ook wel. Het zij zo. Ik constateer dat het heel veel theologie is: redeneren, interpreteren van teksten, het trekken van consequenties en het uitsluiten van andere mogelijkheden. Dat is bij een actuele en uiterst complexe zaak een hachelijke onderneming. Net als bij de verzoening waar de een of andere verzoeningsleer object van geloof kan worden, lijkt het wel of we moeten geloven in bevrijdingstheologie, of een landtheologie, of de plaatsvervanging. Het is uiteraard prima als je die theologische overtuiging hebt, maar moet je die absoluut stellen? We zouden er volgens mij veel bij winnen als we alles wat een kern van waarheid heeft zouden honoreren, en zouden zoeken wat er dan aan gemeenschappelijks en aan onderscheid overblijft.
Bestand
Daar verliezen we ook veel bij. Misschien wel onaanvaardbaar veel. Want als we dit doen, groeit onherroepelijk de afstand tot die kant van de strijdige partijen waarmee wij ons solidariseren. Voor Israeli’s en joden blijken we andermaal een lastige, onberekenbare partner; voordat daadwerkelijke solidariteit goed en wel gebleken is, smoezen we ook met de tegenstander. Aan Palestijnse zijde zou het nog meer knellen, omdat de staat Israel met huisonteigeningen en nederzettingenpolitiek in hoog tempo allerlei voldongen feiten creëert. Tijd werkt sterk in hun nadeel.
Wat we erbij zouden winnen is dat we het conflict niet importeren in een verhit en onverkwikkelijk debat, maar hier vrede oefenen, het uithouden met onuitstaanbare anderen. Dat is plaatsbekleding. Zo’n bestand is uiterst onbevredigend natuurlijk. Het zou vrediger voelen als we gelijk zouden krijgen, als we de tegenstanders zouden overtuigen (en dat bedoelen we toch vaak als we zeggen ‘debat’ te willen). Zelfs dan, als we allemaal Sabeel en Kairos’ BDS (Boycot, Divestment, Sanctions) zouden omarmen of juist met Christenen-voor-Israel pal achter Israel zouden staan, het zou de vrede geen stap dichterbij brengen. Wij kunnen het conflict niet oplossen. Dat is misschien wat mij nog het meest verbaast aan het debat over Israel-Palestina: dat het duurt en dat we er hardnekkig zoveel energie in blijven investeren. Waarom accepteren we niet dat het hart van al die anderen kennelijk verhard is en dat ‘wij’ zijn uitverkoren als heilige rest om het godgeklaagde onrecht te bestrijden en de juiste solidariteit te oefenen – of positiever gesteld: dat er kennelijk verscheidenheid van roepingen en solidariteiten is?
Coen Constandse