Een religiekritisch pleidooi voor religie

logoIdW

EEN RELIGIEKRITISCH PLEIDOOI VOOR RELIGIE

‘Het is in ons onvermogen Hem te bevatten dat wij het dichtst bij Hem komen. Het bestaan van God is niet werkelijk omdat het denkbaar is, het is denkbaar omdat het werkelijk is. En werkelijk is het voor hem die leert doelloos in angst en beven te leven, zonder beloning; die angst en beven verdraagt omdat hij niet anders kan; die leeft in het besef van het onuitsprekelijke, ook al lijkt het dwaas, zinloos en ongepast.’ (Abraham Joshua Heschel, De mens is niet alleen, 96)

Abraham Joshua Heschel is in Nederland in relatief kleine kring wel bekend. Er is ook al het nodige van hem vertaald. Velen met belangstelling voor het Jodendom kennen zijn boeken In het licht van zijn aangezicht (over het gebed) en God zoekt de mens (een inleiding in het Jodendom). Maar ook boeken over de sabbat, antropologie en het verdwenen Oost-Europese Jodendom zijn in Nederland uitgegeven. En aan een vertaling van zijn grote boek over de profeten wordt gewerkt. Toch is hij als Joodse denker niet breder in kerkelijke en theologische kring bekend, zoals Buber, Rosenzweig en Levinas. Vermoedelijk was hij omdat hij na de oorlog in Amerika woonde minder in beeld, en wellicht speelt ook zijn orthodoxie een rol. Maar om zijn fascinerende werk zou hij bij de genoemde namen niet misstaan, en om zijn leven al niet minder. Ook bij Heschel komen filosofie, theologie, spiritualiteit en Jodendom samen, niet alleen theoretisch en intellectueel, maar in een leven in de twintigste eeuw, geraakt door en betrokken op de grote gebeurtenissen van die tijd.

Leven en werk

Heschels biografie maar in het bijzonder zijn jeugd – is fascinerend. Stammend uit een Poolse chassidische rabbijnenfamilie was hij voorbestemd om rabbijn te worden. Hij kiest echter voor een ook seculiere universitaire vorming, in Berlijn, en komt zo in aanraking met de Westerse, Europese cultuur, wetenschap en filosofie. Zo promoveert hij op een fenomenologische studie naar de profeten. Eer het boek verschijnt, komt Hitler aan de macht. En vlak voor het sluiten van de grenzen vlucht Heschel naar Amerika. Nagenoeg de hele wereld van zijn leven tot dan toe wordt vernietigd, terwijl hij een nieuw bestaan moet opbouwen.

Na de oorlog ziet hij zowel in Joodse kring als algemeen in de samenleving een behoefte aan heroriëntatie. Tegelijkertijd vreest hij dat oppervlakkigheid en onverschilligheid verder om zich heen zullen grijpen. Joden en niet-Joden verliezen hun gevoeligheid voor het heilige, het transcendente. Ze verliezen het vermogen tot verwondering en ontzag. Heiligheid, waarheid, goedheid zijn niet langer onaantastbare grootheden, zaken waar met ontzag en verwondering naar gestreefd moet worden. Het wordt allemaal subjectief, een kwestie van smaak en mening. Daarom begint hij te schrijven in de taal die hij zich bewonderenswaardig snel eigen heeft gemaakt. Hij publiceert binnen vier jaar drie boeken die onderling sterke verwantschap vertonen. Man is Not Alone is het eerste, over godsdienst in het algemeen (hij noemt het een philosophy of religion). Daarna volgen Man’s Quest for God (het hierboven genoemde boek over het gebed) en God in Search of Man (Heschels philosophy of Judaism). Met name de laatste twee titels tonen al dat de boeken complementair zijn. God en mens zoeken elkaar. Daarbij staat alles op het spel. Als God de mens niet vindt, als de mens niet thuis geeft, als de mens ook niet meer zoekt naar God maar hem ongemoeid laat, gaat de menselijkheid te gronde. Dat is zichtbaar geworden in Nazi-Duitsland.

Het boek

Met De mens is niet alleen verschijnt het eerste van deze drie boeken nu als laatste in het Nederlands. Het is Heschels pleidooi voor godsdienst in het algemeen, voor verwondering en ontzag. Van een afstand bezien komt het overeen met andere beschrijvingen of verdedigingen van de godsdienst. Heschel zet in bij het gevoel voor het onuitsprekelijke, voor hetgeen de mens overstijgt, voor het sublieme. Verwondering en verbazing over het wonder van het bestaan trekken de mens uit zichzelf, omhoog. Het eigene van het boek, hetgeen wat het de moeite van het uitgeven en lezen zeker waard maakt is tweeledig.

In de eerste plaats is daar de stijl ervan. Die is uniek, zowel de stijl van schrijven als van denken. Heschel schrijft beeldend, poëtisch, evocatief. Hij schrijft niet nuchter en afstandelijk over de godsdienst, nee, hij probeert het gevoel ervoor op te roepen. Er ligt een betoog, een argumentatie aan ten grondslag, hij heeft het gesprek met de filosofie duidelijk gevoerd, maar het zit meer onder dan duidelijk verwoord in het boek. Hij noemt het zelf philosophy of religion, maar het is minstens zoveel spirituele als filosofische literatuur. Dat loopt voortdurend in elkaar over (de Nederlandse vertaling maakt met de spirituele ondertitel ‘De ervaring van Gods aanwezigheid’ voor het Engelse ‘philosophy of religion’ een commercieel begrijpelijke keuze). Het is de grote kracht van het boek maar ook een zwakte. Want je wordt meegenomen door schrijfstijl en denkwijze, of het stoot je af en sluit je buiten. En je denkt al gauw: degenen die al religieus zijn worden meegenomen, maar juist hen die Heschel zou willen overtuigen, bereikt hij niet.

Dan nog blijft het een boeiend boek. Hier kom ik bij het tweede aspect van Heschels eigen benadering van de godsdienst. Als vele anderen begint hij dus kort gezegd bij het menselijke religieuze besef. Bij hem leidt dat niet tot de brave, salonfähige praat over de godsdienst die de mens in zijn verheven gevoelens bevestigt. Bij Heschel gaat die inzet bij het gevoel samen met een scherpe godsdienstkritiek, die voortkomt uit de Hebreeuwse bijbel en het Jodendom. Religie is al gauw afgodendienst (54). Waar het begint bij waarachtige verwondering, treedt al snel verraad daarvan op door verbeelding, doordenking, toepassing, alles met de maten en middelen van deze wereld. Het kan dus volgens Heschel niet gaan om bevrediging van religieuze verlangens en behoeften (zie bijv. ook het citaat bovenaan dit artikel). Het punt is nu juist dat die onbevredigbaar zijn. Zo keert hij meer zaken om. Wij zoeken God niet zozeer, wij als subjecten, die Hem nodig hebben, nee: God zoekt ons, Hij is subject en wij allereerst object van zijn zoeken, zijn zorg en liefde. Hij heeft mensen nodig. Juist die omkeringen, die scherpte zou je willen horen klinken in de huidige praat over religie en spiritualiteit. Daarom wens ik dit boek veel lezers (m/v).

Zestig jaar verder

Wel is te merken dat het een boek van ruim zestig jaar geleden is. Dat kan ook niet anders. En het is onthullend. Want Heschel poneert met een geweldige stelligheid van alles wat allang niet meer evident is. Het zou onmogelijk of absurd zijn om te leven in een zinloze, puur toevallige wereld. ‘Ingekapseld in de geest is er de zekerheid dat het bestaan en de zin ervan een relatie met elkaar onderhouden en dat het leven beoordeeld kan worden in termen van zingeving.’ (178) En het onuitsprekelijke, datgene wat ons overstijgt ziet hij als iets waarmee we ‘overal en ten allen tijde geconfronteerd worden’ (39). ‘Het betreft een universeel inzicht in een objectief aspect van de werkelijkheid, waartoe alle mensen te allen tijde in staat zijn’ (43). Maar ik moet me wel erg vergissen als deze overtuigingen en ervaringen nu nog zo als gemeengoed, zo onproblematisch naar voren gebracht kunnen worden. Het is allang geen common sense meer. We zijn nog weer zestig jaar verder met de psychologie, met projectie en zelfreflectie, met de natuurwetenschap en de biologie, de evolutie. We zijn nog weer zestig jaar verder met leven zonder religieuze zekerheden, met wennen aan een absurd, zinloos bestaan. Dat is wat lezing van het boek nu aanwijst: dat zin en gevoel voor het onuitsprekelijke, datgene wat de mens overstijgt allengs verdwijnen, dat de zintuigen daarvoor afstompen. Misschien te snel om evolutie te heten, maar toch: om ons aan te passen, om onszelf te kunnen redden in deze tijd hebben we een ander soort zintuigen nodig en een ander soort brein. We moeten de enorme massa informatie verwerken. Daarmee zijn we druk, druk, druk, en te bezet om nog aan wezenlijke verwondering over het enorme wat ons omgeeft toe te komen.

Juist als gedateerd boek is het welkom en lezenswaardig te meer. Dat kan nu zelfs goed in het Nederlands, al gaat er veel verloren in de vertaling aan zeggingskracht en helderheid. Dat heeft veel met Heschels stijl te maken, maar hier en daar ook met vertaalkeuzes (bijv. ‘zelfvoldoening’ (228), en het ten onrecht positief klinkende ‘overgave’ op p. 233). Ook in vertaling is het een geweldig rijk boek over godsdienst en zingeving: over de mens en zijn religieuze sensitiviteit, ervaringen en behoeftes, zonder dat de godsdienst daarin wordt opgesloten. Integendeel. Waar de godsdienst ernstig wordt genomen, worden de beperkte zintuigen en behoeftes overdonderd en opgeblazen.

Coen Constandse

N.a.v. Abraham Joshua Heschel, De mens is niet alleen. De ervaring van Gods aanwezigheid, Uitgeverij Kok, Utrecht 2011