De pastor, de beweging en de beroering
DE PASTOR, DE BEWEGING EN DE BEROERING
De beroering over het rapport Pastor in beweging in de aanloop naar en op de synodevergadering in november zelf is wat tot rust gekomen. Het rapport en de voorstellen zijn echter niet van tafel. Reden voor een terugblik en een poging enkele zaken op een rijtje te zetten. Ik kan in dit artikel mijn kritiek op het rapport en mijn wantrouwen ten aanzien van de hele gang van zaken niet verhelen. Het lijkt me daarom goed aan het begin van deze overwegend kritische bespreking te stellen dat ik de problemen onderken waarvoor men een oplossing zoekt. Er moet een oplossing komen voor de kleine, minder draagkrachtige gemeentes en voor de onduidelijke positie van de prekende kerkelijk werker. Er moet nagedacht worden over de kwaliteit van pastoraal werk en over professionaliteit en begeleiding van (academische) predikanten. Ik beoog ook met dit artikel aan de doordenking van een en ander een bijdrage te geven en kom aan het einde hier nog op terug.
De synodevergadering
De bespreking ter synode is naar verluidt behoorlijk chaotisch verlopen – met meer onduidelijkheid en verwarring als gevolg. Vanwege de brede en massieve kritiek in de pers had het moderamen besloten het oorspronkelijke besluitvoorstel – aanvaarding van het rapport als ‘hoofdlijn voor beleid’ – in te trekken. In plaats daarvan moest de discussie gaan over de achterliggende problemen. De synode werd zo de pas afgesneden; men stelde blijkbaar geen prijs meer op haar voorbereide overwegingen over het oorspronkelijke besluitvoorstel. Wat moet men hiervan denken? Waarom wordt zo’n voorstel zo gemakkelijk ingetrokken? Staat men nu achter dit rapport of niet? Wat is de status van het rapport nu eigenlijk: beleidstuk of ‘praatpapier’? Hierdoor wordt de indruk van ondoordacht en lichtvaardig beleid op het eerste gezicht ge- of bevestigd, maar bij nadere bestudering moet men wel tot een andere conclusie komen. Het moderamen weet heel goed wat het wil en is daar heel gericht en strategisch mee bezig. Wat men wil mag niet worden gedwarsboomd door afwijzing door een meerderheid ter synode. Want waarom werd de synode het recht ontnomen zich hierover uit te spreken en – zo zij dit wenst – het voorstel af te wijzen? Men spreekt en stemt immers niet over problemen maar over oplossingen. Als men de ene oplossing niet belieft, schept dat duidelijkheid: er moet naar andere, betere oplossingen worden gezocht. Dat zou toch de conclusie moeten zijn van de massieve tegenstemmen: zo kan het niet! Geen HBO-predikant (op deze manier). Geen managementsorganisatie achter het pastoraat.
Twijfels
De hele gang van zaken is om het voorzichtig te zeggen niet vertrouwenwekkend. Datzelfde geldt al voor het rapport op zich. Daar staat eerlijk gezegd mijn verstand bij stil: hoe waagt men het zo’n zwak rapport aan de synode voor te leggen? Hoe waagt men – ‘brede studiecommissie’ en moderamen – het om zo diep ingrijpende plannen voor te stellen als ‘hoofdlijn voor beleid’ (ook al zo’n term die riekt naar vergadertactiek) met zo’n haast en zo’n gebrekkige onderbouwing? Men voorziet een predikantentekort, maar laat zich niet in met afwijkende prognoses. Men acht het ook niet nodig om de oplossing die men voorstelt ‘door te rekenen’, waardoor het volstrekt onduidelijk is of het wel een oplossing is (hoeveel predikanten levert het op? Leidt het tot wellicht tot een overschot?). Zo kan ik nog wel even doorgaan (zie voor meer aanmerkingen een notitie over het rapport op www.thwi.nl).
Het zal wel ouderwets zijn, maar ik verwacht van een ‘brede studiecommissie’ dat zij de synode informeert zodat deze zelf een goed afgewogen beslissing kan nemen. Dus: een heldere analyse van de problemen, verschillende alternatieven voor oplossingen voorleggen, argumenten, gevolgen, bijwerkingen. Wie mij kan overtuigen dat dit rapport meer is dan een reclamefolder – zonder bijsluiter of kleine lettertjes – om de eigen beleidslijn aan de synode te verkopen is bij dezen uitgenodigd.
Moeilijk te begrijpen is verder de inconsistentie in het beleid. Enerzijds richt men een Protestantse Theologische Universiteit op als fusie van Kampen, Leiden en Utrecht. Een zesjarige, universitaire opleiding. Anderzijds zegt men: vergelijkbaar werk is prima te doen met vier jaar HBO. Moeilijk uit te leggen, allereerst richting de overheid (waarom zou die nog die twee jaar extra studie bekostigen), maar ook richting de ‘eigen’ theologische opleidingen. De plannen betekenen een aanval in de rug voor de PThU, temeer daar men het niet nodig heeft geacht deze te consulteren. Ik werk in Utrecht bij het Th.W.I. en daar is bij velen het vertrouwen in moderamen en Dienstenorganisatie voor zover ik kan zien tot een treurig dieptepunt gedaald. Het past niet bij het positieve imago van de PKN dat men de laatste jaren tracht op te bouwen, maar het is wel zo. ‘Het PLD wordt vooral bevolkt en bestuurd door mensen die in de gemeente zijn vastgelopen of teleurgesteld geraakt.’ Zo wordt erover gedacht.
Theologie
De kloof met de PThU is geen willekeurige. Want het gaat precies om theologie. Voor zover er al theologische bezinning ten grondslag ligt aan recente beleidsstukken (bijv. de visienota), doet men dat zonder gebruikmaking van de expertise van de eigen wetenschappelijke instituten. In dit opzicht is het Pastor-rapport ook pijnlijk illustratief, omdat daar iedere theologische bezinning ontbreekt. Ook al stelt men ingrijpende wijzigingen voor in de opleiding van predikanten en de organisatie van het predikantswerk, men meent het blijkbaar geheel zonder theologische doordenking – van wat het ambt is, of verkondiging, wat vereisten zijn – te kunnen stellen. Steeds blijven theologie en geloofsmatige bezinning buiten beschouwing. Wel ruime aandacht krijgen de organisatieadviseurs en management-consultants, die met ‘call-centre-pastoraat’ aankomen, specialisatie, junior en senior-predikanten. (Terzijde: ik heb onder mijn studie- en leeftijdgenoten – grofweg dertigers – nog niemand gesproken die het predikantschap met die specialisatie, taken als ‘beleid en visie’ en ‘call-centre-pastoraat’ aantrekkelijker vindt.) Maar meent men dan dat al die bestuurskundige en organisatorische veranderingen ‘neutraal’ zijn? Dat het voor ambt, verkondiging en kerk niet uitmaakt in welke vorm je het giet? De vragen rijzen vanzelf, als theologie zo totaal genegeerd wordt. De theologen moeten ook bij zichzelf te rade gaan, want blijkbaar is hun mogelijke bijdrage niet duidelijk. Maar de vraag blijft: wat zit er achter dit volstrekt ontheologische, traditieloze en ‘geseculariseerde’ denken?
Belangen
Welke belangen drijven dit rapport? Juist op dit punt is de weerstand tegen het rapport bekritiseerd: allemaal verdediging van gevestigde belangen van predikanten en theologen. Bang voor hun baantje, bang voor concurrentie. Zo is het gemakkelijk verdacht te maken en er zal misschien ook wel wat in zitten, maar hoe dan ook moet er zakelijk geargumenteerd worden. En het is precies hierom dat ten aanzien van het rapport en de merkwaardige afhandeling op de synode verdenking rijst. Puur zakelijk zou je zeggen: argumenteer en laat gebeuren wat gebeurt. Dat het zo niet is gegaan, doet vermoeden dat er meer aan de hand is dan alleen maar de problemen van kleine gemeentes en kerkelijk werkers. Er zijn die HBO-opleidingen die hun afgestudeerden op de kerkelijke arbeidsmarkt zetten (en die ‘brede studiecommissie’ heeft een duidelijke link met de Hogeschool Ede). Er is – zo mag men aannemen – bijvoorbeeld het Evangelisch Werkverband, dat een anti-academisch-theologische houding heeft en van predikanten verwacht dat ze vooral missionair werker zijn en evangelical bovendien. (Weg met dat intellectuele! Enkel problematisering en moeilijkdoenerij.) Er is – onder meer in de Dienstenorganisatie – behoefte aan meer controle op en aansturing van predikanten.
Naar de synode in november 2007
Het gaat hoe dan ook verder. Daarbij past wel de nodige argwaan. De ‘gedane zaken’ laten je niet zomaar los, ze laten een onbehaaglijk gevoel achter en meer dan dat, meer dan een gevoel. Wat resteert na de synodevergadering is een ondoorzichtige situatie, waarin moderamen, de studiecommissie en de commissie van rapport gaan overleggen hoe het verder moet. Met permissie, dat lijkt me eenvoudig: er moet om te beginnen een goed rapport komen. Een rapport dat inzicht geeft in de actuele situatie en de te verwachten ontwikkelingen. Wat zijn precies de problemen? Hoe groot zijn die? Wat zijn mogelijke oplossingen? Wat spreekt voor en wat tegen de verschillende alternatieven?
Duidelijk is in ieder geval: 1) Er zijn steeds meer gemeentes die een academisch opgeleide predikant niet meer kunnen betalen, zowel in Oost-Groningen als in de grote steden. 2) Er zijn vele kerkelijk werkers die goed werk doen en die in een merkwaardige kerkrechtelijke en ambtelijke situatie verkeren: wel predikantswerk doen, maar zonder ambt; wel preken, zonder sacramenten. 3) Er is onduidelijkheid over de ‘bemensing’ van het pastorale werk in de toekomst. Daar moet het over gaan.
Daarbij is geen enkele reden om de academische predikant op een voetstuk te zetten of heilig te verklaren. Wat is de kwaliteit van het geleverde werk? Wat zijn sterke en zwakke kanten? Wat zijn lacunes in de opleiding? Een en ander staat tegen de achtergrond van ontwikkelingen als de wijzigende verhoudingen tussen HBO en WO, maar ook het krimpen van de kerk. Als met krimp rekening gehouden moet worden, dan lijken me de voorstellen van het rapport – die een aanzienlijke uitbreiding van bovenplaatselijk aansturend werk (dus Dienstenorganisatie) en collegiale samenwerking inhouden – volstrekt niet realistisch. Eerder zullen we het moeten hebben van generalisten ter plaatse, met hoogstens een ‘nachtwaker-dienstenorganisatie’. Goed opgeleide gewone predikanten dus, in groter wordende gemeenten, waar nodig ondersteund door gespecialiseerde kerkelijk werkers.
Het is te hopen dat er een breed en goed gesprek op gang zal komen over deze zaken. Dat moet ook een theologisch gesprek zijn. Wat is het ambt? Vereist dat een zelfstandige omgang met Schrift (in grondtalen) en Traditie? Wat vereist evangelieverkondiging nu? Wat is kerkzijn nu en hoe staat deze ervoor met het oog op de toekomst? Ook In de Waagschaal kan niet buiten dat gesprek blijven.
Coen Constandse