Om het horen vanhet Woord en het voortgaande gesprek over de NBV

logo-idW-oud

Om het horen van het Woord en het voortgaande gesprek over de NBV

De NBV is een feit. Het ding – als ik zo over een bijbelvertaling mag spreken – is er nu eenmaal. De vraag is: wat vinden we ervan? Zijn we er blij mee of juist niet? Daarover gaat het gesprek. En niet in de eerste, maar wellicht wel in de laatste plaats: wat moet de kerk – de PKN – ermee?

Machteld de Mik is duidelijk blij. En ze is kwaad. Ze mengt zich als gemeentepredikant gepassioneerd in het gesprek over de NBV. Ze onderbreekt het technische, specialistische gesprek tussen de vertalers Deurloo en Van Dorp. Ze valt met name Deurloo en de critici in de rede: ‘Hebben jullie wel de moeite genomen om je eigen weerstand ten aanzien van de nieuwe vertaling te verkennen? Nu hebben we een vertaling in handen gekregen die de lezers en hoorders van nu dichterbij de tekst brengt en nu zijn jullie tegen? Hoe komt dat? Ik krijg de indruk dat al die specialistische argumenten tegen de nieuwe vertaling om heel iets anders gaan.’

Deze kwade, kritische vraag liet mij op mijn beurt weer niet onberoerd. Irritatie. Maar: eerst tot tien geteld. Mijn weerstand verkennen en kritisch te bevragen (wat naar ik aanneem Machteld de Mik met haar ‘weerstand tegen de weerstand’ ook gedaan heeft): ‘Zijt gij terecht vertoornd?’ Of anders: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent …?’

Irritatie.

Want een interessant gesprek – wat vrijwel nergens serieus gevoerd wordt – werd niet alleen onderbroken, maar als niet terzake gediskwalificeerd. Ik erger me als een zakelijk gesprek onderbroken wordt door speculatie over achterliggende motieven, als iemand de ander vanuit de hoogte beter meent te verstaan als deze zichzelf verstaat; erger nog: als iemand bij de ander de vermeende verborgen agenda meent te kunnen ontdekken.

Het gewone gemeentelid en het succes van de NBV

Ergernis dus. Maar ter zake. Er wordt iets met heftigheid naar voren gebracht in het gesprek over de NBV – een gesprek waar ik graag aan deelneem. Machteld de Mik komt op voor de gewone hoorder en lezeres. Mag die ook meedoen in dat gesprek? Over hen gaat het toch? In dat verband maakt ze zich kwaad: autoritaire bijbeluitleg ontneemt de gewone hoorder en lezeres de ruimte voor eigen lezing, inzicht en omgang met de schriften. Betekent de kloof tussen wetenschappelijke exegese en ‘gewone, gelovige bijbellezing’ dat deze laatste enkel horig moet zijn aan de eerste? Hoe om te gaan met die kloof? Dat zijn zinnige vragen. Maar wat hebben ze precies met de beoordeling van de NBV te maken?

Machteld de Mik beoordeelt de NBV vanuit haar gemeentewerk positief. De schriftlezingen worden in stilte beluisterd. De gewone hoorders en lezers hebben nieuwe toegang gekregen tot de schriften. Daar gaat het toch om! Zij moeten in staat worden gesteld zelfstandig de Schrift te lezen.

Het hoeft ook geen betoog dat de NBV een succes is, commercieel en publicitair: veel verkocht, enorme media-aandacht. Goed, ook andere vertalingen hadden met deze campagne waarschijnlijk succes gehad, maar toch: de NBV heeft dit succes. Ongetwijfeld zijn meer mensen de bijbel gaan lezen en ongetwijfeld is het voor velen toegankelijker en begrijpelijker geworden, en actueel en relevant.

Een goede vertaling?

Maar dat zegt nog niets over de NBV als vertaling. Machteld de Mik stelt eenvoudigweg: de NBV brengt lezers en hoorders van nu dichterbij de tekst. Anders gezegd: De NBV is een goede vertaling (en dan vraagt ze: waarom daar dan tegen zijn?). Maar dat is nu juist de vraag! Daarover gaat het gesprek over de NBV. Het gaat niet over de wenselijkheid van een meer eigentijdse vertaling in plaats van de NBG-vertaling 1951. De vraag is: Is de NBV een ‘getrouwe overzetting’ van het oorspronkelijke Grieks en Hebreeuws?

Iedere vertaler weet dat een vertaling altijd een benadering is. Er gaat hoe dan ook iets verloren. Dat is niet het punt. Uitgaande van het feit dat het niet meer dan een benadering kan zijn, moet gevraagd worden: benadert de NBV voldoende de originele ‘brontekst’? Wat wil, wat moet men overzetten? Wat verliest men daarbij en hoe verantwoord en aanvaardbaar is dat? Daarover spraken Deurloo en Van Dorp. Is luisterdichtheid daarvoor een criterium? Wat kan het gewone gemeentelid daarover zeggen? Weinig. Dit is werk voor specialisten. Ik zie niet in hoe dat anders kan. Als ik ziek ben ga ik naar de dokter. Misschien lijken pijnstillers goed te helpen. Ik voel me wel prima! Maar hoe zit het nu echt? Dat vraag ik niet aan een willekeurige ‘gewone gebruiker van gezondheid’ zoals ik zelf. Alleen de dokter kan zien of er werkelijk wat aan de hand is. Die heeft ervoor doorgeleerd.

Dus het kan wel goed klinken en lekker lezen – zeker niet onbelangrijk – maar de wezenlijke vertaalvraag is of het redelijkerwijs overeenkomt met het origineel. Inderdaad leest de NBV vlot. Aan de doeltaal is zichtbaar veel aandacht besteed. Maar eerst moet het gesprek gaan over de brontekst. Vaak genoeg verdwijnen elementen uit de brontekst zonder dat de doeltaal daar om vraagt. Zijn die elementen wezenlijk en betekenisvol of niet: handhaven of wegvertalen?

Toegankelijkheid en vreemdheid

Daarachter ligt een fundamentelere vraag. Hoe toegankelijk en begrijpelijk kan een bijbelvertaling eigenlijk zijn? Hoeveel nadering van de bijbel tot onze taal en spreekvormen is mogelijk en wenselijk? Ook in de toegankelijke NBV stuit je herhaaldelijk op het vreemde van de bijbel. Een vreemd boek, eeuwenoud, uit een totaal andere wereld. En: over een totaal andere God. Bijbellezen kost daarom hoe dan ook moeite. En één van de vragen is dan: zij we meer gediend met een vertaling waarin het vreemde evident is (zoals bijv. in de ‘concordante’ Naardense Bijbel) of één waarin dat minder duidelijk, meer verborgen is?

De NBV wil het dichtbij brengen. Communicatie in onze eigen (eigentijdse) taal. Dat verdient lof. Dat is niets minder dan missie: ‘wij horen hen in onze eigen (moeder)taal’ (Hand. 2). Zo wil de levende God ons toch aanspreken? Opeens, van dichtbij, midden onder ons.

Maar dit ‘dichtbijbrengen’, deze communicatie kan gemakkelijk mislukken en in zijn tegendeel verkeren. Want je moet wel precies weten wat je hebt te communiceren. Daarvoor moet je vergaand interpreteren. En het is evident dat de NBV dat op veel plaatsen doet. Ziedaar de paradox: de NBV-vertaler wil toegankelijkheid. Hij komt de gewone hoorder en lezeres tegemoet, loopt ver de doeltaal en de bijbehorende wereld van denkvormen en voorstellingen in, om het in die taal en die wereld heel precies te zeggen – met navenant veel betekenisverlies.

De bijbel leesbaar voor het gewone volk

Op het oog hebben we met de NBV een toegankelijke, zo men wil ‘democratische’ of ook ‘reformatorische’ vertaling – de bijbel leesbaar voor het ‘gewone volk’ – maar dat is dus tegelijkertijd een sterk geïnterpreteerde bijbel. Veel beslissingen over wat er staat en wat het gewone volk kan lezen zijn al genomen. Veel van de oorspronkelijke interpretatieruimte in de tekst – meerduidigheid en openheid – is juist ingevuld. Op veel plaatsen treedt de vertaler nadrukkelijk tussen lezer en tekst. Allerlei ‘bijbelse woorden’ worden ‘verklaard’, uitgelegd: hart, ziel, aangezicht, hand, vlees. Ze krijgen telkens een in de context passende vertaling. Maar dat achter een veelheid van woorden in de NBV één brontekstwoord staat is voor het gewone volk niet meer inzichtelijk. Is dat erg? Wel als het van belang is voor de betekenis. De NBV stelt van niet en dat is hun goed recht. Maar daar moet dan wel het theologische en vertaaltechnische gesprek over gaan. Bovendien worden door één woord met verschillende andere woorden weer te geven allerlei nieuwe, veelal onbedoelde associaties mogelijk.

Ook op nog een andere manier is de NBV niet zo toegankelijk en democratisch als het lijkt. Talrijke verwijzingen en allusies in het NT naar het OT zijn in de gewone tekst niet meer als zodanig herkenbaar en tekstverwijzingen zijn ook niet aangegeven. Terwijl we toch aan mogen nemen dat dat soort verbanden in de brontekst bewust zijn aangebracht?

Gebruik en beoordeling

Zeker in de publiciteitscampagne rondom de NBV werd de indruk gewekt: eindelijk een toegankelijke, begrijpelijke bijbel. ‘Als een gerestaureerd schilderij.’ Eindelijk staat er wat er staat. Dat is een verkeerde suggestie. Maar goed, de NBV is een feit. Het staat buiten kijf dat er veel uit gelezen zal worden. Dat is ook goed, een reden tot vreugde. Want ik kan niet anders dan geloven dat de Geest ook zo tot de gemeente zal spreken, dat ook de NBV-woorden levend worden en als evangelie worden verstaan. Hoe belangrijk ik het gesprek over de NBV ook vind, gelovige relativering en realiteitszin zijn geboden.

De NBV wordt gelezen. Het lijkt me dan aan de orde dat er goed materiaal voor bijbelstudie met de NBV komt. Onder meer met uitleg over de zogenaamde ‘brontekst’ achter de vertaling. Want bijbellezen is niet eenvoudig. Gewone gemeenteleden zitten daar ook mee. Begeleiding en toerusting moet – inderdaad niet autoritair en belerend, maar opdat mensen zelf leren lezen, hun gevoel en verstand gebruiken, met behulp van kennis en inzicht van wijzen en geleerden.

Beoordeling en beproeving moeten uitwijzen hoe goed en bruikbaar de NBV is. Dat zal afhangen van het doel van het gebruik. Het kan heel wel een goede vertaling zijn voor buitenkerkelijken, ter informatie en gewone lezing, en minder geschikt voor studie, meditatie en als ‘kanselbijbel’, voor de eredienst en de verkondiging. Dat moet blijken en daar moeten we uitgebreid, grondig en serieus over spreken.

De NBV is een feit; zo nuchter moeten we zijn. Een vertaling. Een benadering. Gewoon, één van de vele. Bij alle kerkelijke lezers en hoorders zal dat toch duidelijk moeten zijn. Er staat niet wat er staat. Dat principiële punt verdient het in beleid en de kerkelijke praktijk te worden uitgedrukt: door meerdere vertalingen te gebruiken, ook bij het voorlezen in de diensten. Een tekst twee keer lezen. Waarom niet?

Laat het lezen en horen doorgaan. Ook het horen en spreken in het gesprek over de NBV.

Coen Constandse