Dan maar hoogmoedig – over plaatsvervanging
DAN MAAR HOOGMOEDIG – OVER PLAATSVERVANGING
Jezus is de messias, ook voor Israel. Israel gelooft dat niet en mist zo – vooralsnog! – zijn bestemming. Dit zijn dingen die we volgens Wessel ten Boom niet meer durven zeggen. Door die Israeltheologische correctheid durven we ook niet meer te denken over wat messiasschap betekent, namelijk: plaatsvervanging. Daarmee staat heel het christelijk geloof op het spel. Het klassieke verwijt tegen de ‘Israeltheologie’ – dat zij het wezen van het christelijk geloof prijsgeeft – richt zich nu op waar ze zich onaantastbaar waande: de afwijzing van de plaatsvervangingstheologie.
Ik probeer kalm en zakelijk te blijven, maar net als Ten Boom en Vreekamp zal ik dat niet volhouden. Ik voel me aangesproken. Getart. Jezus de Messias voor Israel. Durf ik dat te zeggen? Sinds enige tijd begeef ik mij in de joods-christelijke ontmoeting. Durf ik het daar te zeggen? Moet dat? Dan kunnen we er beter mee ophouden. Dat lijkt me de consequentie.
Petrus en Paulus
Ten Boom laat grof theologisch geschut aanrukken. Ik zou graag zien dat hij exegetisch, bijbels-theologisch en kerkhistorisch onderbouwt dat het Nieuwe Testament in termen van ruil en vervanging spreekt ‘doordat de gelovige heiden komt te staan op de plaats van de ongelovige jood’. En dat Paulus inderdaad zegt dat de kerk Israels plaats heeft ingenomen. Dat spreekt niet uit zijn olijfboomgelijkenis. Want niet Israel wordt weggebroken, maar een deel ervan. God breekt inderdaad weg, maar een rest blijft staan, naast nieuw geënte takken. Huiver om het wegbreken en verwondering over het eigen geënt-zijn gaan daarbij hand in hand. Dat huiveringwekkende wegbreken blijft dreigen, als het voor groei en bloei nodig is. Paulus wil geloof en deemoed wekken, en heidense, anti-joodse hoogmoed bestrijden.
Maar: ‘Petrus en Paulus zijn er heel helder over dat niet langer de Joden, maar de ecclesia van besnedenen en onbesnedenen in het volle licht van de openbaring leven (…).’ Daarin heeft Ten Boom ontegenzeggelijk gelijk, hoezeer de Israeltheologie het daarmee ook moeilijk heeft. Dat was de boodschap waarmee beiden de wereld ingingen. Maar die ecclesia en het evangelie hebben geschiedenis gemaakt en die geschiedenis maakt dat ik niet zomaar bij Petrus en Paulus kan aansluiten. Dit is ook de ketterij van Marquardt, om die geschiedenis mee te laten wegen in de theologie, hetgeen Ten Boom kennelijk verwerpt.
De geschiedenis
Die gemengde ecclesia bestond al snel hoofdzakelijk uit onbesnedenen. En vervolgens zijn de besnedenen – of althans de besnijdenis, hun Tora-getrouwe, joodse leefwijze – eruit gewerkt. Dus historisch geldt dat – met een verwijzing naar Romeinen 11 – ook de kerk aan het breken is geslagen. Romeinen 11 heeft dus niet gewerkt in de kerk. Zegt dat iets over de kerk? Kan die (bijna) geheel niet-joodse en al gauw min of meer anti-joodse kerk zich rechtstreeks beroepen op Paulus en Petrus; leeft zij nog steeds ‘in het volle licht van de openbaring’? Of is er iets wezenlijks verloren gegaan met het wegbreken van het joodse? Aan de vruchten kent men de boom! Christelijk anti-joodse geweld is uiteraard geen ‘leven in het volle openbaringslicht’, te meer niet omdat het gericht is tegen het leven volgens geopenbaarde geboden. Het ware geloof, de plaatsvervanging – het is niet gebleken. Ja, was het waar geworden. Of de kerk is ongelovig als Israel, maar dat ontledigt de plaatsvervanging. Moeten we dan spreken over het ongeloof van Israel? Spreken over het ongeloof van de ander is sowieso een hachelijke zaak. ‘IJver voor God, maar zonder inzicht’, zegt Paulus (Rom. 10:2). Godsdienstijver zie ik inderdaad de eeuwen door van Joden. Ontzagwekkend. Maar ik ervaar bovendien van hen te kunnen leren over het leven met God. Is dat woord van Paulus dan voor het huidige Israel nog wel waar?
Zo historisch of dramatisch zijn we niet gewoon te denken over waarheid in de theologie. Iets is waar of niet – en in wezen is dat een boventijdelijke zaak. Die staat ook los van menselijke inmenging. Waarheid is een kwestie van feiten, van hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Denken, doen en laten doen aan die feiten niet toe of af. Jezus is dus de Messias. Punt. En ja, wat zou daar historisch verder over te zeggen zijn? Nou zegt Marquardt, in ieder geval dit, een nuchtere, feitelijke, historische vraag die hiermee verbonden is: wat hebben Jezus en zijn volgelingen, wat heeft de kerk aan messiaans, aan verlossends en bevrijdends betekend voor Israel? Waar staat die naam Jezus voor bij Joden en waar zeggen zij geen ‘ja en amen’ op?
Hoogmoed en bescheidenheid
Jezus is de messias, ook voor Israel. Ik geloof dat wel, maar toch kan ik het als een-en-twintigste-eeuwse heidenchristen Paulus en Petrus – beiden jood en christen tegelijk – niet zomaar nazeggen. (‘De kerk in Israels plaats’ zeggen zij zo niet, dus kan ik niet nazeggen.) Als dat hoogmoed is, goed, dan ben ik hoogmoedig. Maar als ik dan volgens Ten Boom eigenlijk wijzer meen te zijn dan Jezus, weet ik eerlijk gezegd niet meer wat hoogmoed is en wat bescheidenheid. De ‘bescheiden’ Ten Boom weet exact en zonder een spoor van twijfel wat Jezus zegt en deemoedig schikt hij zijn theologie daarnaar (zonder zich af te vragen of het niet ook een beetje andersom is). Zo bescheiden wil ik niet zijn, om domweg het Nieuwe Testament woordelijk te herhalen en voor theologie uit te geven, zonder rekenschap van wat er sindsdien is gebeurd en dus zonder de vraag toe te laten of wij het misschien heel anders zouden moeten zeggen. Ik ben niet zo bescheiden om mij met mijn theologische constructie – plaatsvervanging, verwerping, einde – aan de zijde van Paulus te weten.
Plaatsvervanging is onmisbaar, zegt Ten Boom, omdat het voller, definitiever en ondubbelzinniger is dan plaatsbekleding. Natuurlijk, zo moet het zijn: vol, definitief, ondubbelzinnig, òf-òf. Als het dat niet is, is het niet christelijk. Zo zien wij christenen het graag: een definitieve wending, een bekering eens en vooral, een volkomen vervulling van de wet – allemaal liefst buiten ons om, ontologisch, en als wij verschoond mogen blijven van die wet, dan graag. En ja, graag ook een einde aan de geschiedenis – in ieder geval de joodse. De halachische jood moet sterven met leefwijze! Geen sabbat meer, geen Pesach, geen Simchat-Tora. Tijdelijk, achterhaald gedoe. Maar niet volgens ons, nee: volgens God! Dat is de wijsheid van Jezus. Christus is dat komen opheffen. Wij kunnen er ook niets aan doen – God wil het nu eenmaal zo. We kleden dat zwaar en ernstig in, heel Europees en existentialistisch, en we worstelen er nog wat mee. Maar dan, als we zo onze theologie weer op orde hebben, zijn we ook klaar met het lezen van de Schriften. Geen nieuwe Paulus-exegese of theologische verwerking van het Oude Testament kan er meer iets aan veranderen. Dan kunnen we fijn verder waar we gebleven waren, met ‘echte christelijke theologie’, met Augustinus en Luther. En dan hoeven we ons niet meer bezig te houden met joodse wortels, joodse stemmen, met de joods-christelijke ontmoeting, om van de vragen rondom de Sjoa maar te zwijgen. Marquardt kan wel zeggen dat die de theologie tot in de kern raken, maar ja, hij durft geen enkel ‘nee’ tegen de joden te zeggen en die staat dus feitelijk buiten het NT. Zei hij van zichzelf toch ook al niet dat hij een ketter was?
Terug naar Marquardt
Goed, ik word er dus kwaad over. Het gemak waarmee het woord ‘christelijk’ exclusief gebruikt wordt voor de eigen theologie (‘Wie in Jezus Gods vrolijke ruil gelooft kan er niet omheen …’). De sweeping statements over Paulus, het NT en de noodzaak van vervanging Schamper met wat suggestieve metaforen (‘ventweg’, ‘bijvrouw’, ‘baanwachtertje spelen’) een afwijkende visie wegzetten. Wees zo eerlijk om die visie zo sterk mogelijk te presenteren, en je eigen stelligheid te meten naar je onderbouwing. Ik hoop dat dat nog komt: zorgvuldige exegese, zakelijke en precieze argumentatie en begripsbepaling.
Marquardt (die overigens ook grof kon zijn) was een meester in die historische, exegetische en systematische analyse, het uiteenleggen van thema’s en vragencomplexen, het openleggen van complexiteit. Laat Ten Boom zich in gesprek met Marquardt nog eens nader verklaren (in zijn boek Provocatie gebeurt dat erg kort). Hoezo plaatsvervanging, als de kerk Israels lot niet gedeeld heeft, maar Israel aan haar lot overliet?
Mijns inziens is Ten Booms tegenstelling – òf vervanging, geheel en al, òf de heiden en de kerk staan buiten Gods voortgaande heilsgeschiedenis met Israel – vals. (In de vragen rond kerk en Israel gebruikt men vaker tegenstellingen die bij nadere inspectie vals blijken.) Er zijn andere mogelijkheden. Denkend in het fundamentele bijbelse onderscheid van Israel en de volken is de kerk niet direct voorzien, maar toch ook wel weer te plaatsen. De kerk was de plaats waar in Christus de voorzegde en beoogde toenadering en ontmoeting tussen beide gestalte kreeg, ja, aanvankelijk zelfs het samenleven, samen eten. Ik zie daar geen definitieve plaatsvervanging, maar eerder het beweeglijke plaatsbekleden van de een voor de ander.
Die toenadering van jood en heiden gaat nu nauwelijks meer expliciet in Christus. Maar ze blijft beoogd en onmisbaar voor de kerk. Daarom blijf ik vanuit het geloof die toenadering zoeken, zonder direct over Christus of ongeloof te spreken.
Coen Constandse