Herdenk!

logoIdW

HERDENK!

Geen verzoening en verbroedering op 4 mei

Vorig jaar vielen in het kader van het herdenken van de Tweede Wereldoorlog opeens de woorden ‘verzoening’ en ‘verbroedering’. In Vorden wilde men bij de officiële dodenherdenking op 4 mei langs de graven van Duitse soldaten lopen. In Geffen was een monument gepland genaamd ‘Verzoening’ met daarop verenigd namen van Duitse, Engelse en Joodse oorlogsslachtoffers. Verzoening en verbroedering klonken uit de mond van de verantwoordelijke burgemeesters, toen zij de initiatieven moesten toelichten en op kritiek moesten ingaan. Vanzelfsprekend spraken zij hun begrip uit voor de gevoelens van hun critici, maar er klonk ook verongelijktheid in door. Verzoening en verbroedering – wie kan daar nu tegen zijn? Mogen we daar misschien alsjeblieft een keer mee beginnen na 65, 70 jaar? Ja draait het eigenlijk bij 4 en 5 mei niet om verbroedering, verdraagzaamheid? Gaat al die kritiek dan juist niet – intolerant! – in tegen de geest van het herdenken?

Nu is er vaker gedoe rond 4 en 5 mei (mogen er Duitsers aanwezig zijn? Mag een nazaat van NSB-voorman Rost van Tonningen spreken? Past een gedicht over een SS-strijder op 4 mei op de Dam?). Maar de genoemde woorden – ‘verzoening’ en ‘verbroedering’ – zetten de zaak op scherp. Op zich passen ze qua sfeer en strekking bij de humane, sympathieke thema’s die aan 4/5 mei verbonden worden: vrijheid maak je samen, vrijheid spreek je af, vrijheid geef je door. Maar verzoenen en verbroederen, dat gaat een beslissende stap verder. Het treedt in de verhouding van dader en slachtoffer om daarin te bemiddelen. En al past het in de politiek correcte teneur van het moderne herdenken, toch is de vraag waar die wil tot verzoenen en verbroederen opeens vandaan komt. Waarom wil men dat? Bij wat voor soort herdenken komt de behoefte daaraan op? Kennelijk is herdenken op zich niet genoeg.

Publieke religie

Het behoeft geen betoog dat de 4-mei-herdenking een vorm van seculiere, publieke religie is. De Nationale dodenherdenking op de Dam is een collectief ritueel van de Nederlandse samenleving en van plaatselijke herdenkingsplechtigheden geldt dat voor locale samenlevingen. Het zijn verenigende, samenbindende momenten, expressie en beleving van een collectieve identiteit. Dat verklaart ook waarom het herdenken niet blijft stilstaan bij het verleden, maar daar actualiteit en toekomst bij betrekt. Wij moeten verder – en hoe doen we dat op een goede manier? Daar komen die goedbedoelende jaarthema’s uit naar voren. En een samenleving die het moeilijk heeft met eenheid, met het werkelijk samen-leven, met het zeggen van ‘wij’ zonder dat dat onmiddellijk tegenover een ‘zij’ komt te staan, heeft behoefte aan verzoening en verbroedering.

Uiteraard is met die actualisering op zichzelf niets mis. Integendeel. Herdenken verliest zijn waarde als er geen betrekking op het hier en nu is, als het alleen maar het verleden zou betreffen. Maar er kan frictie ontstaan tussen de eigen actuele agenda en het herdachte verleden. Die actuele agenda ligt ons per definitie nader aan het hart: het zijn de eigentijdse problemen waar we dagelijks mee leven. Is herdenken dan nog wel echt herdenken als het zo in dienst komt te staan van de samenleving?

Geseculariseerd christelijk verzoeningspathos

Er speelt echter mijns inziens nog iets mee. Het herdenken is een seculier, publiek religieus ritueel in een voorheen christelijke samenleving. Er zit geseculariseerd christelijk geloof in. De grote nadruk op verzoening die het christelijk geloof altijd heeft gekenmerkt werkt erin door. Verzoening, vergeving – het moet, het is een plicht, gegeven met Jezus’ leer (70×7!) en met de navolging (want hij bad zelf: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen). Ik vermoed dat waar wij het ritueel opzoeken, die christelijke achtergrond ongemerkt in geseculariseerde vorm weer naar voren komt. Dat is wat godsdienst hier toch altijd is geweest? Dat is het wat zijn stempel heeft gedrukt op wat deze natie samen beleefde!

Dat verzoenende, verbroederende herdenken is zo beschouwd een stuk christelijk erfgoed, losgeraakt van de inbedding in de traditie en praktijk. Dat maakt het lastig te corrigeren. Want we hebben nog altijd met een zelfde verzoeningsijver te maken als voorheen in het christendom, maar de verzoeningsijveraar is niet meer aanspreekbaar op een bron of bedding in een traditie, of op problemen uit de geleefde praktijk. Juist moderne christelijke theologie zet daarom vraagtekens bij het moeten van vergeving en verzoening (zie bijv. de recente Christelijke dogmatiek). Want wat is verzoening en vergeving eigenlijk, bijbels gezien? Dat betekent niet alles maar vergeven no matter what, dat leert ook de pastorale praktijk.

Dat soort correctie en nuancering is bij het geseculariseerde verzoeningsevangelie niet meer mogelijk. Het moet gewoon! Het geldt absoluut. Oorlog is toch juist het gebrek aan verzoening en verbroedering? Verzoenen wordt dan bijna een verzetsdaad. Daar komt de actuele noodzaak nog bij om een verdraagzame samenleving te bouwen.

Wie verzoent zich met wie?

Dat verzoening en verbroedering hier zijn losgeraakt van de inbedding in een verhaal en een traditie blijkt als we vragen wie zich nu eigenlijk verzoent en verbroedert met wie. Om welke daders en slachtoffers gaat het hier? Wie spreekt van verzoening? Uiteraard moet verzoening en verbroedering wel uitgaan van het slachtoffer. De dader heeft zijn daad gedaan en moet wachten; hooguit kan hij een gebaar maken door spijt uit te spreken of schadevergoeding aan te bieden. Als dus de Nederlandse samenleving bij haar herdenken van verzoening en verbroedering gaat spreken, afficheert zij zichzelf als slachtoffer. En dat niet alleen, het is het soort slachtoffer dat imponeert door de grootmoedigheid van het zoeken van verzoening. Het stapt over het eigen leed heen om opnieuw samen met de daders verder te gaan.

Het heeft iets manhaftigs en heroïsch, en dat klinkt door in de verdediging van die verbroedering. Daar zit verbetenheid en strijdbaarheid in. Ja oorlogsheroïek is hier niet ver. Het is de verbroedering van strijdmakkers, zoals in de verhalen van het gemeenschappelijk kerstvieren met de vijand tussen de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog. Hier wordt dus vooral een oorlog herdacht, een strijd tussen naties. Godzijdank strijden we niet meer, maar zijn we goede buren geworden.

Wie worden vergeten

Het pijnlijke is dat hierin die unieke ‘categorie’ van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog uit beeld verdwijnt: degenen die door Nazi-Duitsland vernietigd werden. Zij streden niet, waren geen partij, ze werden vernietigd om wie of wat ze waren. Omdat ze geen partij waren en omdat ze in zo grote getale inderdaad vermoord werden, hebben ze in dat verbroederende oorlogsherdenken geen plaats en geen stem. Overlevenden en nabestaanden die hun stem willen laten horen staan voor de ondankbare, onmogelijke taak hun eigen slachtofferschap te moeten bepleiten. Juist waar de oude vijanden goede buren zijn geworden en elkaar op de schouders slaan, moeten zij eraan helpen herinneren dat de ene natie moordde zonder weerga en dat men in de andere natie niet de weerstand bood die geboden was. Het is pijnlijk dat zij letterlijk moeten helpen herinneren aan het afgrondelijke, onverzoenlijke. Waren we dat niet toch een beetje aan het vergeten?

Juist bij het propageren van verzoening in het kader van de herdenking valt op dat het woord ‘schuld’ helemaal ontbreekt (en datzelfde geldt voor ‘(mede)verantwoordelijkheid’). In Duitsland is dat na de oorlog uiteraard uitgebreid aan de orde geweest. Maar dat Nederland Joodse oorlogsslachtoffers het nodige schuldig is gebleven, is dat niet altijd nog een soort taboe? Het is schuld van een andere orde dan de Duitse, maar schuld of medeverantwoordelijkheid niettemin.

Eerst maar weer eens herdenken

Het is niet eenvoudig een oorlogsherdenking op 4 en 5 mei. De vernietiging van Joden (en andere bevolkingsgroepen) doorkruist het overzichtelijke beeld van vriend en vijand en compliceert (of: frustreert) het zoeken naar verzoening en verbroedering. De gang die men in Vorden wilde maken – langs verzetsmensen, geallieerden, weggevoerde Joden en Duitsers – komt niet te vroeg, die ene gang is onmogelijk. Het is een ontoelaatbare relativering. Schuld, daderschap, slachtofferschap – het wordt allemaal vaag. Maar niemand weet van de Duitse ‘slachtoffers’ hoe zij vochten voor de Duitse zaak. De strijd van het verzet en van de geallieerden was gerechtvaardigd. Joden waren onschuldig.

De burgemeesters in Vorden en Geffen spraken hun teleurstelling uit dat ook nu de tijd nog altijd niet rijp was voor verzoening en verbroedering. Maar we moeten die kant ook helemaal niet op met ons herdenken. Het is juist geboden om opnieuw stil te staan bij de Tweede Wereldoorlog en Sjoa, zonder dat op een hoop te gooien en zonder het te verbinden met actuele problemen. Het herdenken van de slachtoffers heeft een eigen relevantie. De offers in de strijd tegen Hitler en de massa vermoorden door Hitler zijn beide op zichzelf het herdenken onverkort waard. Dat beide te herdenken, die gedachtenis levend te houden, is goed in zichzelf. Dit pleit ervoor ons op 4 mei te richten op de Tweede Wereldoorlog, maar meer nog: om van 27 januari – gedenkdag van de bevrijding van Auschwitz, internationaal Holocaust Memorial Day – een nationale gedenkdag te maken, evengoed live uitgezonden.

De door velen begeerde en opgelegde actualisering, verbreding, verzoening en verbroedering zal de samenleving meer kwaad dan goed doen. Het zet de deur open naar de vergetelheid, omdat er de suggestie van uitgaat dat de Tweede Wereldoorlog en de meest directe slachtoffers op zich niet het herdenken waard zijn. Dit miskent het afgrondelijke en onverzoenlijke, het puur kwade ervan. Waar dat werkelijk herdacht wordt, is geen plaats meer om de eigen vermeende vredelievendheid en grootmoedigheid te vieren.

Coen Constandse