De God van de NBV

logo-idW-oud

 

DE GOD VAN DE NBV

De wat naïeve term ‘de God van de Bijbel’ wil zeggen dat uit de Schrift een heel eigen God naar voren komt. Hoe is dat in de NBV? Welke invloed heeft de vertaling op dat ‘godsbeeld’? Uiteraard zijn de verhalen hetzelfde: God schept en spreekt en bevrijdt. Maar als de taal van dat verhaal verandert, gebeurt er natuurlijk toch iets, en wel iets ‘theologisch’, iets met de wijze van spreken over God. Ik vraag aandacht voor dit theologische, hetgeen me relevant lijkt voor de vraag of de NBV kanselbijbel moet worden. Ik schrijf zonder pretenties: ik geef een aantal observaties aan de hand van teksten die ik ben tegengekomen. Het gaat me niet om het aanwijzen van (vertaal)fouten; duiden of evalueren is lastig, omdat dat met gevoelswaarde te maken heeft en onvermijdelijk persoonlijk is. Als leidraad neem ik – tamelijk willekeurig – Exodus 32-34: het verhaal van het ‘gouden kalf’ tot de verschijning van de Eeuwige. Bij dit verhaal vielen een aantal opmerkelijke vertaalkeuzes op. Ik geef er een paar, veelal cursief, met de alternatieven van NBG en Statenvertaling tussen haken.

‘Spijt’ of ‘berouw’

Het volk maakt een godsbeeld en ‘misdraagt zich’ zo (‘heeft het verdorven’). Dit wekt Gods ‘brandende toorn’, en daarmee wil Hij hen verteren, en vervolgens uit Mozes een nieuw volk laten voortkomen. Mozes pleit voor het volk: hij ‘probeerde de HEER, zijn God milder te stemmen’ (‘zocht de gunst van …’ of ‘aanbad het aangezicht des …’). ‘Wees niet langer toornig, zie ervan af onheil over uw volk te brengen’ (‘laat varen/keer af … heb berouw’). ‘Toen zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee hij gedreigd had’; de andere vertalingen spreken van Gods ‘berouw van het kwaad’.

Het klassieke bijbelse spreken van Gods berouw wordt anders weergeven. We vinden dat eerder in Genesis 6, als God de slechtheid van de mensen ziet: ‘Hij kreeg er spijt van dat hij mensen had gemaakt en voelde zich diep gekwetst’. Naast ‘berouw’ hebben de andere vertalingen hier: ‘het smartte Hem in (of: aan) Zijn hart’ (vgl. Jona 3:10).

Gods ogen, handen en aangezicht

Terug naar Exodus. God wil het volk wel laten verder trekken, maar zonder met hen mee te gaan. Er volgt een tijd van boetedoen. In die tussentijd kan men in de ‘ontmoetingstent’ (‘tent van samenkomst’) de HEER ‘raadplegen’ (‘zoeken’). ‘De HEER sprak persoonlijk (‘aangezicht tot aangezicht’) met Mozes, zoals een mens met een ander mens spreekt (‘zoals iemand spreekt met zijn vriend’)’. Weer komt Mozes op voor het volk. Hij probeert God te bewegen om toch mee te gaan. Immers, God heeft toch gezegd hem ‘uitgekozen’ te hebben en hem ‘goedgezind’ te zijn? De andere vertalingen hebben hier ‘ik ken u bij name’ en ‘gij hebt genade gevonden in mijn ogen’. Dan zegt God: ‘Moet ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’. De Statenvertaling leest: ‘Zou Mijn aangezicht moeten meegaan …?’ Vervolgens vraagt Mozes of hij Gods ‘majesteit’ (‘heerlijkheid’) mag zien. Dat ‘zien van het (aan)gezicht’ (hier geen vertaalverschil) van God is echter onmogelijk: ‘geen mens kan mij zien en in leven blijven’ (‘geen mens zal Mij zien en leven’).
Het ‘mensvormige, lichamelijke’ spreken over God is in de NBV grotendeels onlichamelijk vertaald. Het ‘(voor het) aangezicht des HEREN’ is veelal eenvoudig met voorzetsels vertaald (soms is zelfs de Godsnaam verdwenen, Gen. 10:9). Gods ‘hand’ en/of ‘arm’ is soms met ‘macht’ en dergelijke vertaald, soms is het gehandhaafd. De ‘ogen’ – bijvoorbeeld ‘kwaad’ of ‘genade’ in de ogen van de HEER – is vrijwel overal gehandhaafd.

Liefde en trouw

In Exodus vinden we ook de openbaring van de Naam en de eigenschappen van de HEER (34:6v.): ‘liefdevol (barmhartig), genadig, geduldig (lankmoedig), trouw en waarachtig (groot van goedertierenheid/weldadigheid en trouw/waarheid)’; ‘die duizenden geslachten zijn liefde bewijst’ (die goedertierenheid/weldadigheid bestendigt/bewaart aan (vele) duizenden). We vinden hier bijbels-theologische kernwoorden, die ook in de Psalmen veel voorkomen (de Hebreeuwse woorden rachoem, chanoen, chesed en emet; zie bijv. Ps. 25, 98 en 103, en Jona 4). De NBV heeft een voorkeur voor de woorden ‘liefde’ en ‘trouw’ voor rachoem en chesed, en beide betekenissen worden voor beide woorden gebruikt, soms afwisselend binnen een tekst (bijv. chesed in 34:6v.). Soms worden ‘barmhartigheid’ en ‘ontferming’ gebruikt. Hier komt theologie uiteraard onmiddellijk om de hoek. Datzelfde geldt voor vertalingen als ‘redding’ maar ook ‘overwinning’ en ‘zege’ (NBG: ‘heil’ en ‘gerechtigheid’), en bijv. ‘schoonheid en geluk’ (Ps. 103:5; NBG: ‘het goede’).

Conclusie: God is liever geworden

Het lijkt mij duidelijk dat de NBV anders spreekt van God dan de eerdere vertalingen. Dat is geen oordeel of veroordeling; het is onvermijdelijk. Maar het is wel relevant voor het kerkelijk gebruik. Een drietal opmerkingen tot slot.

De God van de bijbel is in de NBV ‘liever’ geworden (zoals Hij in de Naardense Bijbel ‘vriendschappelijker’ is met ‘vriendschap’ voor chesed). Mede door de nadruk op ‘liefde en trouw’ komt de taal voor God op mij wat vlak over. Ik had hier wel meer experiment, initiatief en (taal)vernieuwing gewenst (zoals het Naardense ‘vriendschap’). Ik zie de vertaalmoeilijkheid; ‘goedertierenheid’ is problematisch. Maar is het weinig toegespitste ‘liefde en trouw’ niet teveel een veilige, conservatieve aansluiting bij het algemene besef over God?

Over het effect van het verdwijnen van de mensvormige, lichamelijke taal voor God aarzel ik, maar de inherente spanning ervan – mensvormigheid en distantie, omdat het niet direct over God zelf gaat – lijkt mij wezenlijk.

Omdat de NBV sterk uitleggend en interpreterend is – geen vertaling kan uiteraard zonder maar er zijn wel degelijk gradaties in – vind ik haar als algemene cultuurbijbel bruikbaarder dan als kerkbijbel. De NBV noopt de verkondiging vaak tegen de vertaling in te gaan: ‘eigenlijk staat er …’. Als bijvoorbeeld de vertaling God liever maakt, moet – bij alle gebruik en misbruik van dat woord – ‘liefde’ gepreciseerd worden.

De NBV is een gegeven, ook binnen de kerk. De vraag is: hoe gaan we ermee om? Hoe lezen we?

Coen Constandse