Antwoord aan de machten -herlezen anno Domini 2005

logo-idW-oud

Antwoord aan de machten – herlezen anno Domini 2005

Bij de negentigste verjaardag van A.W. Kist

Alles is al een keer gezegd, zegt de pessimist.
En de optimist antwoordt: Maar er is nog nooit geluisterd.
(Freek de Jonge)

Het heeft de schijn tegen – dit grote boek, dit ambitieuze boek. De schijn van gedateerdheid. Van onvermijdelijke vergetelheid. Het staat te verstoffen in boekenkasten en bibliotheken. Titel, taal noch omslag geven aanleiding het ter hand te nemen: onmiskenbaar jaren ’70. A.W. Kist, Antwoord aan de machten – het vormingswerk voor volwassenen socio-theologisch bezien. Want wie spreekt nog van ‘machten’? Wie weet nog of wil nog weten van ‘vormingswerk’? Voor wie is sociaal-politieke relevantie nog een evidentie en een politiek en maatschappelijk betrokken gemeente nog het ideaal? Voor wie is Karl Barth hierin nog gids?

Misschien is die schijn werkelijkheid. Misschien is lezing ervan anno 2005 hopeloos anachronistisch. Dan ben ik, nog enkele jaren jonger dan het boek, met het boek onder hetzelfde oordeel. Ouderwets. Achterhoede. Voorbij. Want ik las het boek. En zie er iets in. Het heeft ons in de actuele situatie van kerk en theologie wel iets te zeggen – misschien juist als stem uit de jaren ’70 in al zijn gedateerdheid.

De aanleiding voor lezing was de negentigste verjaardag van de auteur. De redactie wilde daarop de aandacht vestigen met een bescheiden eerbetoon en een herlezing van de dissertatie leek een geschikte vorm. Het werd mij als promovendus in de christelijke ethiek aanbevolen en het leek mij wel wat.

Onmiskenbaar jaren ’70

Titel, met name ondertitel en uiterlijk – groen, bruin, beige! – zijn typisch jaren ’70. De terminologie en thematiek leiden de lezer onmiddellijk terug naar de zo andere wereld van toen – politiek, sociaal-cultureel, wetenschappelijk en theologisch. We horen een minister spreken over ‘welzijnsbeleid’, over het ‘niet-welzijn’ van grote delen van de bevolking door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen (wetenschap, technologie, internationale politiek). Het welzijnsbeleid beoogt een ‘tegenstroom’, met aandacht voor ‘de levensvulling en het zich daarbij welbevinden van het individu in de samenleving’. Dit is nog wel even wat anders dan het verlegen pleidooi voor ‘normen en waarden’. Volksontwikkeling, vorming van de burger ten bate van diens algehele welzijn en maatschappelijke, democratische participatie. Vormingswerk, welzijnswerk – het is ook de bloeitijd van de sociologie. Men spreekt van structuren en instituties. Er is groot optimisme over de maakbaarheid en beïnvloedbaarheid daarvan. In Kists socio-theologische studie wordt dit discours verbonden met een spreken over heilsgeschiedenis, over machten (‘herrenlose Gewalten’) waartegen weerstand geboden moet worden (‘Gegenrevolution’) en een christengemeente die, biddend om de komst van het Koninkrijk, niet anders kan dan politiek en maatschappelijk ‘bewust’ en actief zijn. Groots.

Context

De maatschappelijke ‘Sitz im Leben’ waarin Kist schrijft is een situatie van toenemende materiële welvaart – het leven wordt ‘aangenaam’ – maar daarbij een vaag verontrustende en steeds prangender vraag naar de kwaliteit van het leven en de groeiende risico’s en bedreigingen daarvan. Er is een gevoelen van allerlei ongrijpbare processen en ontwikkelingen, er is sprake van ‘onzichtbare structuren’, ‘manipulerende mechanismen’ op internationaal politiek en economisch vlak die beslissend op de maatschappij inwerken, zonder democratische controle, zonder dat iemand of iets ter verantwoording kan worden geroepen. Het gaat er anoniem aan toe, het is ondoorzichtig en het geeft de individuele burger een onbehaaglijk en machteloos gevoel. Wat zijn die sturende processen? Het vormingswerk wil die vraag helpen beantwoorden en zo de burger inzicht geven, bewust en mondig maken zodat daadwerkelijk menselijk leven mogelijk is.

Antwoord aan de machten

Kist zoekt aansluiting bij dit vormingswerk en zoekt dit theologisch verder te duiden, te onderbouwen, te motiveren en te richten. Het (bijbels-) theologische woord dat duidt wat er gaande is, is het woord ‘machten’. Kist ziet in Barths spreken over de ‘herrenlose Gewalten’ het Paulinische spreken over machten en de sociologische analyses samenkomen. Het gaat namelijk om in zichzelf goede, geschapen aspecten van de werkelijkheid (o.a. instituties), die zichzelf verabsoluteren, volgens eigen wetmatigheden gaan werken en daarmee niet langer dienstig zijn aan het menselijke leven, maar dit gaan overheersen. Dit is precies wat er met maatschappelijke instituties en structuren gebeurt, volgens de sociologie, met alle vervreemdende effecten van dien.

De christelijke gemeente weet alle machten geoordeeld en overwonnen door Jezus Christus. Zij leeft in de verwachting van de definitieve vestiging van het Koninkrijk van God. Dat einde bepaalt de geschiedenis en de plaats van de gemeente in de geschiedenis, haar roeping in de wereld. Dit geeft het vormingswerk een eigen ‘christelijk’ profiel. Vorming komt theologisch neer op ‘heiliging’. Ook in de heiligingsleer volgt Kist het spoor van Barth (en hem voorbij?): heiliging is vorming van de christen, en dat behelst ‘een ommekeer ter voorbereiding en bekwaming van de mens voor het functioneren in Gods heilsstrategie voor de wereld via de profetische, in de wereld gezonden gemeente.’ (351) Heiliging en navolging zijn niet een private, persoonlijke aangelegenheid, maar bij uitstek een politieke en sociale. Het wordt ‘een revolutionerend proces in het krachtenveld van de geschiedenis’ (355). Wil de gemeente hier zich daadwerkelijk aan wijden, dan is er een eigen vormingswerk nodig. Kist doet daar concrete voorstellen voor (hoofdstuk XII).

Antwoord?

Dat is het antwoord aan de machten, of beter: het is de mogelijkheidsvoorwaarde voor gemeente en gelovige om tot een antwoord te komen. Maar wat is dat antwoord dan precies? En waarom is het een antwoord? Dat spreekt toch niet meteen vanzelf (en ik heb geen verklaring van de titel gevonden in het boek). Stellen de machten een vraag dan? Wat zou dan een antwoord kunnen zijn? Het zal eerder een ‘woord’ moeten zijn, zonder meer. Totaal ongevraagd. Weerwoord. Tegen de ruis, het geraas – de woordenloosheid – van de machten in een allesbetekenend woord, een zelfs herscheppende roep. Tegen de anonimiteit een naam.

Sadder and wiser en sprakeloos

Kists gedroomde antwoord is ferm: opstand, weerstand, Gegenrevolution. Hoewel Kist die Gegenrevolution wel duidelijk verbindt aan het handelen van God en niet aan een menselijk programma, ademt het boek toch de optimistische sfeer van maakbaarheid en beïnvloedbaarheid. Het is een melodie die wij niet meer zo gemakkelijk meefluiten. Want het lijkt toch fluiten in het donker, en de duisternis is er alleen maar dieper en ondoorzichtiger op geworden. Sindsdien is de situatie nog weer zo veranderd. Allerlei in het boek aangeduide ontwikkelingen hebben zich alsmaar versnellend voortgezet (economisering, ondoorzichtige machtsconcentraties, ‘consumptiedrift’; zie Kists opsomming 423v.).

We zijn cynisch geworden, sadder en – menen we – wiser. Ons ontbreekt het geloof om vormingswerk in stelling te brengen tegen deze ogenschijnlijk onstuitbare, zogenaamd noodzakelijke ontwikkelingen. Wat kan daartegen een woord, een antwoord zijn? De gemeente bidt nog wel ‘Uw Rijk kome’, maar weet ze nog wat ze daarmee uitspreekt, waar ze zich mee verbindt of zelfs toe verplicht? De meeste vitaliteit lijkt de gemeente daar te hebben waar ze zich – evangelisch – richt op spiritualiteit, geloofsgroei en geestelijke begeleiding. Het is misschien illustratief dat een even ambitieus en uitgewerkt programma als dat van Kist voor het vormingswerk (doelen, werkvormen, competenties voor leidinggevenden) recent wel uitgewerkt is op het gebied van geestelijke begeleiding. Vorming is spirituele, religieuze geloofsgroei geworden, waarbij het sociale en politieke aspect nu niet bepaald op de voorgrond staat.

Dat politieke, sociaal-economische lijkt de gemeente – in meerderheid althans – op te geven (is ‘Accra’ een begin van hernieuwde aandacht of een laatste stuiptrekking, een echo uit het verleden – typisch jaren ’70?). De hele internationale politieke en sociaal-economische constellatie is er alleen maar complexer en ondoorzichtiger op geworden. Het gaat toch zoals het gaat. Dus resignatie is wel begrijpelijk. Wat is er vanuit het evangelie te zeggen of te doen? Nogmaals: wat kan een antwoord zijn? Kist onderscheidt met Barth nog wel een heel aantal machten (o.a. ideologieën, technologie, maar ook mode en sport), maar het ethische en politieke antwoord blijft abstract. En misschien is er ook wel geen concrete ethiek af te leiden uit of politiek te bedrijven met de hoop op het Koninkrijk van God. We zijn zelfs geneigd te zeggen: dat bewijst de gang van de geschiedenis. Van de zo vele pogingen sinds de jaren ’60 is toch eigenlijk niets terecht gekomen? Je vraagt je onwillekeurig af wat de werking is van theologische studies op de kerkelijke praktijk. En wat kan dan het nut zijn van nog weer een artikeltje erover? Van een pleidooi zelfs voor de door Kist ondernomen – zo moedige – poging om geloof en evangelie te verbinden met de alledaagse, maatschappelijke werkelijkheid, om ontwikkelingen daarin theologisch te duiden, om concrete gestalte te geven aan de roeping en de zending van de gemeente in de wereld?

Canonisering

Juist die door Kist gezochte verbinding met de sociale, economische en politieke werkelijkheid – hoe moeilijk die ook is te leggen en hoe gedateerd dat ook aandoet in de concrete uitwerking – lijkt mij onopgeefbaar. Daarom heeft dit grote boek ons iets te zeggen – heeft het mij in ieder geval iets gezegd. Daarom verdient dit boek blijvende aandacht. Want we vergeten zo snel. Er is geen einde aan het maken van boeken. Het goede en het ware zijn zo vluchtig – ik vermoed dat vele theologiestudenten van nu geen weet hebben van deze typisch jaren ’60-’70-theologie, van haar taal, vragen, problemen en antwoorden. Nu allerwegen de roep weerklinkt om een canon (vaderlandse geschiedenis en cultuur) is het daarom wellicht goed om dit voor de ‘vaderlandse’ theologie ook te overwegen. Niet om zich te verlustigen in het verleden, maar uit trouw aan en eerbied voor onze voorvaders (en moeders). Tegen de vergetelheid – van mensen, maar ook van hun zorgen en vragen, antwoorden en inzichten. Iedere kandidaat voor het kerkelijk examen zou bijvoorbeeld kennis moeten nemen van die recente klassieken.

Zo’n canon verheft, licht ons uit onze geborneerdheid, onze particuliere, situatiegebonden preoccupaties en wijst op het onvermoede, op hetgeen vergeten of verdrongen is. Wij belijden dan niet alleen, maar we studeren ook in gemeenschap met het voorgeslacht. Er is zoveel groots gepresteerd – grote boeken – wat buiten ons gezichtsveld is komen te liggen, tot schade van kerk en theologie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de relatie met Israël, waarover de theologische doordenking zo merkwaardig gestokt is en geïsoleerd is geraakt bij enkele ‘hobbyisten’. Het geldt zeker ook voor de arbeid sinds de jaren ’60 op de grens van theologie, sociologie, economie en politiek – voor het boek van Kist. Het getuigt van hoop op een gemeente die, biddend om het Koninkrijk, weet dat en waartoe ze gezonden is. Ongevraagde, richtinggevende woorden. Onvermoed machtig weerwoord.

Coen Constandse