Een aangelegen punt weggelegd – Onopgeefbare verbondenheid en de Islamnota van de PKN

logoIdW

 

EEN AANGELEGEN PUNT WEGGELEGD Onopgeefbare verbondenheid en de Islamnota van de PKN

‘Laat een ding duidelijk zijn’, zo bezwoer scriba Arjan Plaisier tijdens de PKN-synode: ‘de onopgeefbare verbonden-heid is een aangelegen punt’. Als dat uit de voorliggende Islamnota niet bleek, moesten de aanwezige journalisten in hun berichtgeving niet concluderen dat de PKN Israel toch niet belangrijk vond. De eerdere Israel en de Palestij-nen-nota (IP-nota) spreekt duidelijke taal en dat hoeft niet herhaald. Daar wordt ‘een aangelegen punt’ niet ‘aangele-gener’ van.

De Islamnota en de bezwerende, nogal bestuurlijke reactie van de scriba zeggen het nodige over de onopgeefbare verbondenheid en Israel in het kerkelijke en theologische denken in de PKN. Daar wil ik wat preciezer naar kijken. Natuurlijk weet ik ook wel dat zo’n nota het niet iedereen naar de zin kan maken, dat niet iedereen zijn eigen aange-legen punt erin terug zal kunnen zien, en dus dat Israeltheologen (waarvoor ik wel zal doorgaan) niet overal waar zij dat ‘noodzakelijk’ achten Israel aan de orde zullen zien komen. Toch kan de onopgeefbare verbondenheid met Israel redelijkerwijs op minstens twee punten aan de orde komen in een theologische nota over de Islam: bij de theologische uitgangspunten en bij de verhouding tot Israel nu, het levende jodendom, als antizionisme of antisemitisme zich voordoen.

Christologische basis

De theologische basis is verwoord in hoofdstuk 4 van de nota. De kernachtige ‘uitgangspunten’ zijn zonder meer herkenbaar als ‘christelijk’ in die zin dat ze hoofdzakelijk aan het Nieuwe Testament ontleend zijn. Dat ze een christolo-gisch en trinitarisch karakter hebben spreekt uit de eerste vier tussenkopjes: ‘Jezus is Heer (Kurios)’, ‘Jezus Verlos-ser’, ‘De Heilige Geest’ en ‘De drie-enige God en de meervoudige werkelijkheid’. Daarna gaat het over de al dan niet universele aanspraak van het christelijk geloof.

Over Israel wordt niet gesproken. Het verbond wordt eenmaal genoemd, als een in Christus vervuld gegeven: ‘De gerechtigheid van het verbond met Israel is in Hem vlees en bloed geworden’ (16). Wel wordt later, als het expliciet gaat over de verhoudingen tussen Israel, kerk en islam, vervangingstheologie afgewezen: ‘De kerk is niet in de plaats van Israel gekomen, maar belijdt in Israel te zijn ingelijfd en zo deel uit te maken van Gods plan met deze wereld’ (21). Israel geldt dus wel als Gods volk, maar nadruk krijgt het niet. Ik aarzel of het eenmaal noemen ervan, maar niet bij de theologische uitgangspunten (noch bij de ‘theologische kruispunten’, de belangrijkste controversen) een wezenlijk of slechts een nuanceverschil is.

Abraham ontbreekt

Het moet wel een bewuste keuze zijn om zo duidelijk in te zetten bij Christus en om Abraham zelfs helemaal niet te noemen (eenmaal wordt terloops van de ‘God van Abraham’ gesproken). De tendens in de nota is onmiskenbaar om de eigenheid, de christelijke identiteit te markeren. Het weglaten van Abraham is daarmee in overeenstemming. Het lijkt mij echter juister en eerlijker om dat (vermeend?) gemeenschappelijke nadrukkelijk te noemen; dat is eerlijker naar de bijbel (Oude en Nieuwe Testament) en eerlijker naar Israel en naar de islam. Een centrale vraag in het NT – wie is echt een kind van Abraham? – speelt ook tussen jodendom, christendom en islam. Christelijk-theologisch moet Jezus als messias ook in relatie tot Abraham, Israel en het verbond verstaan worden (dit wordt uiteraard niet ontkend in de nota, maar evenmin wordt het expliciet genoemd).

Het uitgaan van Abraham hoeft nog helemaal niet tot een nadruk op het gemeenschappelijke te leiden, laat staan een verlies aan identiteit, maar het zal vermoedelijk wel een wat andere toon met zich mee hebben gebracht. Nu klonk het allemaal zo ferm en overtuigd christelijk dat de nota in weerwil van een inclusivistische intentie vaak exclusivistisch werd verstaan (inclusivisme: ook in niet-christelijke godsdiensten betrekking op God mogelijk; exclusivisme: geen verlossing buiten Jezus). Want al wordt herhaaldelijk gezegd dat de kerk de wijsheid niet in pacht heeft en dat God door de Geest ook elders, in andere godsdiensten werkt en spreekt, de massieve christologische inzet wekt de indruk dat de kerk en het christelijk geloof Jezus ‘hebben’, als zou Christus van hen zijn, in de trant van Jezus staat aan onze kant – en daarmee ook God die uiteraard drie-enig is. Het ‘tegenover’ staat voortdurend onder druk, al wordt het uiteraard niet ontkend. Maar ‘tegenover’ de moslim komt de nota er niet toe dat zij beiden gelijkelijk – zoals feitelijk ieder mens – tegenover de God van Abraham staan. (Ten aanzien van Israel wordt dat wel gezegd, maar ook daar is de spanning voelbaar.) Maar het is maar de vraag of wij met ons erkennen van Jezus als de Christus een streepje of meer voor hebben tegenover hen die leven met een andere belijdenis. Het is, nadenkend over andere godsdiensten op de keper beschouwd sowieso de vraag of wij God dienen, of wij Jezus inderdaad erkennen.

Belijdenis als polemiek

Meer op het gebied van de onopgeefbare verbondenheid ligt de vraag of die theologie van controversen aangaande christologie, heilsleer en drie-eenheid, de afgrenzing ten opzichte van de islam, niet evengoed en even hard geldt voor het jodendom. De verschillen zijn onmiskenbaar, ook tussen christelijk geloof en jodendom. Het gaat er niet om die te verdoezelen. De vraag is wel: wat doe je ermee, wat betekenen die verschillen. Hier heb ik weer aarzelingen. Welke consequenties hebben die belijdenissen (die ik deel)? In de nota worden ze afgrenzend gebruikt en worden het gegeven theologische waarheden, gechargeerd gesteld: Jezus is nu eenmaal Zoon van God, Heer en verlosser, en God is nu eenmaal drie-enig – jammer dat jullie dat (nog) niet weten. Ik ervaar het met bevreemding om de belijde-nissen polemisch gebruikt te zien worden. Maar ik aarzel, want al lees ik de nota dus wel zo, misschien lees ik niet goed. En misschien is die vervreemding mijn particuliere ervaring; een of andere theologische of religieuze gevoelig-heid of lichtgeraaktheid. Ik weet dat afgrenzen met behulp van belijdenissen of religieuze waarheden zeer gebruikelijk is, ook in het christendom. Maar ik houd het idee dat we ons dan uit onze tent laten lokken, dat we meegaan in een spel dat we niet moeten spelen, in het geloof in Christus niet kunnen spelen.

Antisemitisme

Over het tweede punt kan ik kort zijn, want zelfs de woorden antisemitisme en antizionisme komen in de nota niet voor, laat staan dat er serieus aandacht aan wordt besteed. Dat kan niet als reden hebben dat de maatschappelijke actualiteit wordt geschuwd, want de angst voor de islam(isering) en terrorisme worden wel genoemd. Zonder islam en antisemitisme of antizionisme samen op een hoop te gooien – daarvan kan geen sprake zijn – kunnen we toch niet anders dan erkennen dat er tenminste bij de Arabische islam een probleem is? Aan de oppervlakte zien we antisemi-tische incidenten en de problemen in het onderwijs om de Sjoa aan de orde te stellen. Daaraan ten grondslag liggen ingesleten en geaccepteerde vooroordelen.

De nota spreekt er met geen woord over. Waar de staat Israel ter sprake komt is zelfs een andere tendens zichtbaar, namelijk het duidelijk maken aan (Arabische) moslims dat het christelijk geloof niet onvoorwaardelijk pro-Israel is (5, 21). Hoe waar ook, het mag niet gezegd worden als het andere verzwegen wordt. Hier overtuigt de bestuurlijke reactie van scriba Plaisier in het geheel niet. Want het is deze nota die de islam theologisch beschouwt met het oog op het beleid van de Protestantse kerk. Deze nota gaat naar moslim- en joodse partners. En waar de IP-nota sprak over vervangingstheologie en antisemitisme, betrof dat het eigen christelijke erf (en wordt bijvoorbeeld de PThU gevraagd om onderwijs en nascholing ter zake). In relatie tot de islam blijft het ongenoemd. Als deze nota niet heel goed gele-zen wordt, komt er toch een kerk uit naar voren die ook helemaal los van Israel met moskee en moslims wil verkeren.

Aangelegen te hernemen

Het aangelegen punt van de onopgeefbare verbondenheid komt naar mijn oordeel niet goed uit de verf. Het wordt genoemd, omdat we dat nu eenmaal vinden, het is belangrijk, dat hebben we afgesproken – maar daar blijft het bij. Scherp gezegd: het is geparkeerd in de IP-nota; dat het daarin staat, geeft voorlopig een alibi om er even niet teveel mee te doen. Dat is echter te scherp, unfair. Want wie weet zich wel raad met die onopgeefbare verbondenheid? Wat betekent dat nu? Omtrent Israel en jodendom zijn de toenadering en doordenking, destijds zo veelbelovend aange-pakt, op een gegeven moment blijven steken. Daar getuigde de PKN-visienota al van en de Islamnota sluit daarbij aan. Maar het was toch niet allemaal slechts mode? Het is toch ook nog lang niet waar het wezen moet? Wie pakt het weggelegde punt op, wie kan het oppakken?

Coen Constandse