Commentaar (Het gymnasium)

logo-idW-oud

 

COMMENTAAR (Het gymnasium)

In september publiceerde de Verkenningscommissie Klassieke Talen een tussenrapport met het voorstel om naast Latijn en Grieks een eindexamenvak Klassieke Cultuur te introduceren. Meteen stond de NRC vol dat dit het einde van het gymnasium zou zijn. Maar het rapport is een intelligent en offensief voorstel om het onderwijs in de klassieke talen en de klassieke cultuur te behouden en uit te breiden. Des te spijtiger is dat niet gerept wordt over een hoofd-probleem van het gymnasium: de eenzijdige gerichtheid op de klassieke oudheid. De christelijke bronnen van onze cultuur blijven buiten beeld.

Het negentiende-eeuwse gymnasium kreeg impulsen uit een beweging die het directe maatschappelijke nut van het onderwijs voorop stelde. Daarom werd het onderwijs dat op de Latijnse scholen vooral bestaan had uit het leren van Latijn en een beetje Grieks (Nieuwe Testament, Homerus) aangevuld met wiskunde, natuurkunde en moderne talen. Maar de belangrijkste impuls kwam van het nieuw-humanisme, een romantische beweging die gruwde van een opvoeding die in het teken stond van de eisen van economie en samenleving.

De tegenbeweging van het nieuwe humanisme richtte zich voor haar ideaal van menszijn op de Griekse oudheid. De Griekse oudheid werd opgehemeld en de kennismaking met de teksten van Griekse schrijvers werd gezien als de belangrijkste vorming voor jonge mensen. Daarmee zetten zij zich niet alleen af tegen het oprukkende denken in ter-men van ‘nut’, maar ook tegen het christendom. Winckelmann, één van de grondleggers van het nieuw-humanisme, had een uitgesproken hekel aan het christendom.

In de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werd het gymnasium beheerst door de idealen van het nieuw-humanisme. Mijn moeder (eindexamen 1950) had 16 uur Latijn en Grieks per week. In de tweede helft van de twintigste eeuw kreeg het nutsdenken de overhand. De aandacht voor Latijn en Grieks werd teruggedrongen. Mijn dochter krijgt bij elkaar 4 uur Latijn en Grieks.

Het is goed dat er in het onderwijs aandacht is voor de grondslagen van onze cultuur. Des te merkwaardiger is dat die bronnen zo eng en partijdig gedefinieerd worden. Nooit worden er christelijke teksten gelezen. Ik heb Latijn geleerd door Caesars apologie van zijn genocide in Gallië te lezen, maar nooit stond er Augustinus op het rooster. Dat knelt des te meer nu het accent binnen het onderwijs meer op de ‘klassieke cultuur’ komt te liggen en minder op taalverwerving.

Ik stel voor om binnen Latijn en Grieks ruimte te maken voor christelijke auteurs. Het vak ‘klassieke cultuur’ zou op-gerekt moeten worden tot een vak ‘grondslagen van onze cultuur’ en ook aandacht moeten besteden aan de christe-lijke grondslagen.

Er ligt een speciale taak bij het christelijk onderwijs om dit voor elkaar te krijgen. Ook daar worden nauwelijks christe-lijke auteurs gelezen. Voor Reformatorische christenen ligt er zelfs een ereschuld. Het waren de reformatorische on-derwijshervormingen in Wittenberg, Zürich en Straatsburg die het lezen van christelijke teksten uit het curriculum van de school lieten verdwijnen.

CW