Commentaar (De aanslag op de MH17)

De aanslag op de MH17 roept medelijden op met de nabestaanden en confronteert ons op ongekende wijze met onze onmacht. Onmacht tegenover de dood, maar vooral onmacht tegenover de rebellen in de Oekraïne. We konden hun daad van terreur niet voorkomen. Nederland was dagenlang zelfs niet in staat om de dode lichamen te beschermen, laat staan om de rebellen te straffen. De regering reageerde aarzelend en toonde haar onmacht openlijk.

Zoveel onmacht slaat een deel van het alledaagse bestaansvertrouwen weg. De zekerheden waarmee we in Nederland leven: ‘morgen leef ik nog’, ‘onrecht wordt gestraft’, ‘een Nederlands mensenleven is kostbaar’ waren plotseling afwezig. De grondeloosheid en kwetsbaarheid van het bestaan werd aangeraakt. Nu het leven van de meeste Nederlanders niet meer ingekaderd is in christelijke rituelen en verwachtingen, klotsten de emoties van verdriet en woede die dat besef opriep als een eindeloze, ongerichte golf door ons land. En waar in onze emotiesamenleving het voelen van emoties het bewijs geeft dat we leven, werden de emoties omarmd, uitvergroot en herhaald als omarmden we zo het leven zelf.

Pas met de inkadering door de dag van nationale rouw kon alle ontreddering enigszins te ruste worden gelegd. Meer dan de landelijke kerkdienst – die vooral een herhaling van de onmacht was – gaf het strakke en zwijgzame protocol van de landmacht troost. Het gaf aan dat in onze samenleving wel orde en respect heersen. Daarnaast was er op deze dag voor iedere Nederlander ruimte om ook zelf respect en medeleven te betonen. Het was een manier om de wond die de aanslag in ons eigen weefsel en in ons gezamenlijke weefsel gemaakt had te helen.

De nationale staat heeft zich vanaf de 18e eeuw opgeworpen als alternatief voor de kerk. Ze bood veiligheid, ge-meenschapszin en bestaanszekerheid, meer dan de kerk ooit kon bieden. Zeventig procent van de mensheid woont in gebieden waar nooit zo’n beschermende staat heeft bestaan. Het recht hangt daar in grote mate af van de welwil-lendheid van de plaatselijke politiecommissaris, maffiabaas of partijbons. In de onzekerheden van hun dagelijkse leven zeggen ze ‘zo God het wil’ of ze aaien even over het kruisje om hun nek. Noem het bijgeloof, ik noem het ver-trouwen dat ook lijden niet het einde is en een mens bij Christus is geborgen.
We gaan een tijd tegemoet waarin we veel meer gelijk gaan worden aan die 70%. Veel meer overgeleverd aan plaat-selijke boeven en aan staten die zich buiten de kaders van recht en rationaliteit bewegen. In deze nieuwe situatie zullen ook wij vormen van vertrouwen moeten vinden, waar de staat die niet kan bieden. Wat mij betreft komt zo’n kruisje dan in zicht.

Coen Wessel