Het circusmeisje

logo-idW-oud

 

HET CIRCUSMEISJE

Zijn roem dankt Circus Rens ongetwijfeld aan het onvergetelijke olifantennummer. Daarin worden zware theologische thema’s (‘eucharistisch leven’, ‘de toekomst van de schepping’, ‘de bron van de godskennis’) resoluut met de poten omhoog op een ton gedwongen. Ook het nummer Rens in de leeuwenkuil kent zijn liefhebbers. De onversaagdheid waarmee de dompteur zijn hoofd steekt in de muil van een vriend van Israël of een vijand van de DDR wekt bewonde-ring, al brommen sommige leeuwen en beren dat hun temmer zo gemakkelijk zijn leven waagt, dat het niet leuk meer is om toe te happen.

Als ik Circus Rens bezoek, kom ik niet voor de olifanten of de leeuwen en zelfs niet voor Pierrot en August met hun anecdotes over een vervlogen Zeeland of professoren van vroeger tijd. Ik wacht op het moment dat de trommels en trompetten zwijgen en de volgspot zich hecht aan een meisje van twintig. Het is geheel in het zwart gekleed en het loopt enigszins hoog in de schouders naar een microfoon. Achter die microfoon zingt ze in het Frans over vogels, de liefde en de dood, maar met een wijsheid die je van een twintigjarige niet verwacht. Ze is knap, maar mist alle blonde en blote verleidelijkheid van de zangeressen van TV. Ze is donker en jongensachtig en gebruikt als make-up alleen wat houtskool om te onderstrepen dat haar ogen met hun twintig lentes al meer hebben gezien dan wat ik ooit zag of zien zal.

Boze tongen fluisteren dat ze het nichtje is van de directeur of zijn geliefde en nog bozere tongen zeggen: ze is het allebei. Sommige jaarkaarthouders klagen dat haar liedjes over regen en afscheid en solitude de sfeer in het circus drukken en bij het uitgaan van een van de skyboxen vertrouwde een sponsor, lid van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Barth Vereniging (NBV), mij toe dat de existentialistische en humanistische chansons van die juffrouw met name de prestaties op de trapeze naar beneden haalden. ‘Ik zie hier helaas meer Sartre dan Barth’, sprak hij, wijzend op de acrobaten die het publiek vermaakten met kikkersprongen van de grond af. ‘In zijn jonge jaren had de directeur een nummer waarin hij zich vanuit de nok van de tent loodrecht naar beneden liet vallen en dan op wonder-lijke wijze zachtjes in de piste landde. Deze parterre acrobatiek is in vergelijking daarmee prehistorisch.’

Maar er zijn ook bewonderaars. Voor hen is het breekbare meisje in het zwart de spil van het circus. ‘Wat circus is,’ zeggen ze, ‘begrijp je pas als je halverwege de voorstelling deze Giulietta Massina met zachte stem de vergeefsheid der dingen hebt horen bezingen. Als ze het lied vertolkt waarin de liefde de gang der seizoenen gaat. Als ze de een-zaamheid bezingt, die als een ongenode gast voor haar deur staat. Je kijkt naar haar, in haar zwarte kleren, terwijl ze teksten zingt van een haast ondraaglijke waarheid, maar terwijl je naar haar kijkt, word je onvermijdelijk getroffen door de glans van de jeugd over haar gezicht en de levenskracht in haar stem. En dan overkomt je het zalige gevoel dat ze het onmogelijk echt kan menen. Dat het waar is, wat ze zingt, maar dat het niet noodzakelijk is. Dat gevoel draagt het circus. Ontbreekt het, dan is circus een hoop kouwe drukte, maar is het er, dan is circus menselijke beschaving. Laat haar dus zingen en je merkt: de acrobaten worden leniger, de leeuwentemmers vermeteler en de clowns vrolijker.’

De directeur denkt er niet over om haar te ontslaan. Haar weemoedige liederen klinken in elke voorstelling en al blijven zijn persoonlijke betrekkingen tot haar in het duister, onlangs dook een foto op waarop ze samen zijn te zien. Zij staat op de voorgrond, de mouwen van haar coltrui opgestroopt, ernstig, een vinger op de toetsen van een piano. Aan een tafel, meer naar achteren, zit hij, een onstuimig wolkende pijp in zijn mondhoek. Breed lachend laat hij zijn pen over het papier gaan. Hij schrijft. Hij schrijft aan zijn volgende nummer. Een paardendressuur, een menselijke pyramide, iets met borden op stokken. Het kan allemaal, in zijn circus.

Udo Doedens