Christelijke geloofsreligie

logo

 

 

Berkhofs combinatie van Barth en Schleiermacher

Wie in de jaren ’80 en ’90 aan de Kerkelijke Opleiding van de UvA (systematische) theologie studeerde, kon één naam maar beter niet noemen: die van de bekende theoloog Hendrikus Berkhof (1914−1995). Relatieve buitenstaanders zoals theologiestudenten uit Duitsland (waar ook ik bij hoorde) begrepen er ongeveer dit van: Berkhof zat niet helemaal op de lijn van (de Amsterdamse School-) Barth. Veel ‘Amsterdammers’ zagen in zijn werk een teruggaan achter Barth. In het Barthjaar 2019 wil ik me – na uitvoerige studie van de verschillende Barth-recepties in Nederland – graag nog eens buigen over het werk van Berkhof.(1) Als we de levenslange Barthreceptie van Berkhof eens op een rijtje zetten, dan laten zich – zeker ook in vergelijking met de Duitse Barthreceptie – in vier opeenvolgende periodes een aantal inzichten onderscheiden die nog altijd actueel zijn.

Cultuurtheologie, pneumatologie en eschatologie
Ten eerste valt op dat de Barthreceptie van Berkhof een cultuurtheologische inzet heeft. Ze heeft zich net zoals de Barthrecepties van Noordmans en Miskotte ontwikkeld in het spanningsveld tussen twee andere Nederlandse vormen van cultuurtheologie, namelijk de neocalvinistische cultuurtheologie aan de ene en de liberale cultuurtheologie aan de andere kant – een Nederlandse bijzonderheid ten opzichte van de Duitse Barthrecepties. Anders dan Noordmans en Miskotte is Berkhof echter een Barthiaans cultuurtheoloog van de tweede generatie, die zich niet alleen concentreerde op het werk van Barth zelf, maar ook op de receptie van Barths werk in Nederland en op het ontstaan van de midden-orthodoxie als nieuwe stroming in het naoorlogse Nederlandse kerkelijke landschap. Volgens Berkhof (in Crisis der middenorthodoxie, 1952) moet ten opzichte van de eerste generatie Barthianen bedacht worden, dat de menselijke desillusie na de Tweede Wereldoorlog eerder toe- dan afgenomen is.

Vandaar dat Berkhof – en dat is het tweede inzicht, uit de periode 1953-1973 – omwille van de geloofwaardigheid van de theologie benadrukte, dat de vaak zeer diastatische en strikt christologische aanzet van de eerste generatie Nederlandse Barthianen pas door een pneumatologische aanvulling en een eschatologische verlenging werkelijk tot zijn recht zou kunnen komen.

Christelijk geloof: een geloofsleer met Barth èn Schleiermacher

Vanaf de jaren ’70 vroeg Berkhof zich in de derde plaats steeds meer af, hoe theologie in een toenemend atheïstisch tijdperk nog steeds overtuigend zou kunnen werken. Zijn antwoord op de worsteling met deze vraag vindt men in zijn hoofdwerk, dat hij 1973 onder de titel Christelijk geloof gepubliceerd heeft. Reeds de titel geeft aan, in welke richting hij een antwoord op zijn vraag had gezocht. Terwijl de titel als geheel een toespeling is op Schleiermachers geloofsleer, Der christliche Glaube, die gebaseerd is op een algemeen religiebegrip, geeft de cursivering respectievelijk de onderstreping van het woord ‘christelijk’ aan, dat dit niet ten koste van Barths bijzondere openbaringstheologische uitgangspunt mag gaan. Waar Schleiermacher de prolegomonena tot zijn geloofsleer concipieerde als een toeleiding en waar Barth de prolegomena beschouwde als een geïntegreerd bestandsdeel van zijn dogmatiek, daar doet Berkhof nu een poging, om het één met het ander te verbinden… en voorziet zijn geloofsleer én van een toeleidende ‘Inleiding’ én van geïntegreerde ‘Interne prolegomena’!
Dat blijft niet zonder gevolgen voor de pagina’s die volgen, en inderdaad, voor steile Barthianen is dat moeilijk verteerbare kost. Berkhof beschouwt namelijk Barths openbaringstheologische methodiek niet als een tegenstelling, maar als een explicatie en congeniale voortzetting van wat Schleiermacher al eerder had ontdekt, namelijk dat er sprake is van een kloof tussen de menselijke vroomheid in het algemeen (algemeen religiebegrip) en de christelijke vroomheid in het bijzonder (bijzondere openbaring). Barth heeft deze kloof alleen maar geradicaliseerd en tot programma gemaakt.

Anders dan Barth wil Berkhof echter benadrukken, dat ook het bijzondere christelijk geloof op ervaring moet berusten. Sowieso is religie voor Berkhof verre van ongeloof; hij ziet haar juist positief als relatie tot iets absoluuts, waarin – net als bij Barth – ruimte wordt gegeven aan de moderne geloofstwijfel. Een strikte tegenoverstelling tussen religie en christelijk geloof en een verwerping van de religie als louter menselijke projectie keurt Berkhof (anders dan de ‘Amsterdamse’ Barthianen) af: tenslotte had ook Barth zelf tenminste één vorm van religie als waar gekwalificeerd, te weten de christelijke religie. Anders dan Schleiermacher benadrukt Berkhof echter, dat de waarheidspretentie van het christelijk geloof/de christelijke religie niet te onderbouwen valt door een algemeen religiebegrip, maar altijd gebaseerd is op een subjectieve keuze.

Barth en Schleiermacher in historische context

De tegenstelling tussen Schleiermacher en Barth wordt door Berkhof ten slotte nog eens gerelativeerd door een vierde punt, namelijk de godsdiensthistorische contextualisering van de inzet van Barths theologie in het kader van de nieuwere theologiegeschiedenis. Dit punt maakte Berkhof met name in zijn Duitstalige boek 200 Jahre Theologie. Ein Reisebericht (1985), waarin hij uitgaat van een antithese tussen ‘evangelie’ (geloof in een persoonlijke scheppergod) en ‘moderne cultuur’ (geloof in de autonome mens). Pas als men deze negativiteit accepteert kan men volgens hem komen tot een adequate duiding van de nieuwere theologiegeschiedenis; en het leuke aan Berkhofs reisverslag door de geschiedenis is, dat men bij zo’n duiding dan ook daadwerkelijk uitkomt.

Terwijl Immanuel Kant in zijn Kritik der reinen Vernunft (1781) nog had geprobeerd én de godsgedachte én de Verlichting met elkaar in harmonie te brengen en terwijl de Duitse idealistische theologie (waarvoor onder meer de naam Schleiermacher staat) ermee bezig was om deze gedachte voor de theologie om te zetten, wordt het idealisme vanaf 1850 alweer vervangen door een empiristische levensbeschouwing, zodat de poging van de Duitse idealistische theologie als een soort achterhoedegevecht beschouwd zou moeten worden, die het contact met het moderne atheïstische levensgevoel in Europa kwijt zou zijn geraakt. Pas Ritschl en sterker nog Troeltsch zouden vanaf 1850 erin geslaagd zijn, door een positieve-historische benadering (Ritschl) resp. een naturalistische benadering (Troeltsch) het actuele moderne denken weer in de theologie te integreren: in het geval van Troeltsch bleek dit echter alleen maar mogelijk door de onderscheiding tussen God en wereld juist te accepteren. Samenvattend zegt Berkhof daarom dat er sprake was van een terugtrekking van de moderne theologie uit het moderne denken.

Pas onder dit negatief voorteken van verlies kan Berkhof nu echter de positieve betekenis van Karl Barths Romeinenbrieftheologie uitwerken. Juist Barths breuk met de moderne theologie heeft het hem mogelijk gemaakt om weer aansluiting te vinden bij een geseculariseerde samenleving en het daarmee gepaard gaande levensgevoel! Want Barth is volgens Berkhof de eerste geweest, die de ervaring van de afwezigheid van God en het lijden aan de goddeloosheid van de wereld theologisch onder woorden heeft gebracht. De andere kant van de ‘verticalisering’ van God was een geseculariseerde opvatting van de geschiedenis! Barths breuk met de liberale theologie, die al lang en veel te veel in het defensief was geraakt, maakt juist het specifiek moderne van zijn theologie uit! Barth is juist moderner geweest dan de modernen – aldus de samenvatting van Berkhofs onderzoek. Niet de bewering dat er een kloof zou bestaan tussen God en wereld, maar de radicaliteit waarmee hij deze kloof poneert onderscheidt Barth van de liberale theologie en maakt hem voor het laatmoderne levensgevoel zo interessant.

Conclusie
Wat nu te denken van de godsdiensthistorische relativering van de breuk tussen Schleiermacher en Barth en van de contextualisering van Barths theologische inzet? Voor mij blijft na deze spannende reis door de geschiedenis het inzicht over, dat ook een theologie als die van Barth – met een gelijkluidende boektitel van Barthiaan Georges Casalis – niet uit de hemel valt. Bij Barth komt God – of misschien beter: de openbaring – wel ‘loodrecht’ uit de hemel, maar dat geldt dan nog niet voor de ideeën die wij als mensen over God hebben! Zo’n ideologiekritische lezing van de theologie – juist ook van Barths uiterst kritische theologie – is noodzakelijk, al kan die natuurlijk ook aangevuld worden met een meer literaire of met een cultuurtheoretische benadering.

Juist Berkhofs (mijns inziens typisch Nederlandse) Barthinterpretatie kan naar mijn mening een belangwekkende uitdaging vormen in de nog steeds actuele strijd tussen Barthianen en Schleiermacherianen in de Duitstalige theologie – een strijd die gaat over de waarde van Barths negatieve religiebegrip voor het interreligieuze gesprek en voor de geseculariseerde moderne wereld.(2) Want één van de mogelijkheden om te reageren op deze strijd is volgens mij dat wat Berkhof heeft geprobeerd: op zoek te gaan naar een combinatie van de (sterke kanten van de) theologische inzichten van én Schleiermacher én Barth, in plaats van deze altijd weer tegen elkaar uit te spelen.

Susanne Hennecke
Dr. S. Hennecke is docente voor Systematische Theologie aan de Theologische Faculteit van de Universiteit van Bonn en PR-medewerkster van de Protestantse kerk van Hannover.

(1) Dit artikel is een bewerking van: Susanne Hennecke, ‘Karl Barth und Friedrich Schleiermacher. Eine Verhältnisbestimmung aus niederländischer Perspektive‘, in: Susanne Hennecke (ed.), Karl Barth und die Religion(en). Erkundigungen in den Weltreligionen und der Ökumene, Vandenhoeck & Ruprecht Unipress 2018 (KKR 74), 69–87. Daar vindt men ook meer literatuur en uitvoeriger verwijzingen. Zie verder ook Susanne Hennecke, Karl Barth in den Niederlanden. Teil 1: Theologische, kulturelle und politische Rezeptionen (1919–1969), Göttingen 2014 (FSÖTh 142).
(2) Vgl. Georg Pfleiderer, ‘Progessive Dialektik. Zur Entwicklung von Karl Barths theologischem Denken im Zeitraum des Ersten Weltkriegs’, in: Georg Pfleiderer/ Harald Matern (eds.), Theologie im Umbruch der Moderne. Karl Barths frühe Dialektische Theologie, Zürich 2014 (Christentum und Kultur 15), 81–103.

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 11. 9 november 2019