Overwegingen bij een waardevolle biografie
Overwegingen bij een waardevolle biografie.
“Het is toch altijd Barth, die mij een beker water reikt”
De eerste druk van Barth’s “Der Römerbrief”verscheen in 1919 in duizend exemplaren. Het boek werd slecht verkocht. In 1922 verscheen een totaal omwerkte tweede druk. De tweede druk las ik precies vijftig jaar geleden, de eerste vele jaren later. Mijn eerste contact met Barth dateert van 1920, toen kort na elkaar drie kleine geschriften van hem verschenen, samen een naspel op de eerste en een preludium op de tweede druk van zijn “Römerbrief”. Wat deze drie kleine geschriften voor mij betekend hebben?
Daarover zou k een lang artikel kunnen schrijven.Ik heb ze, toen ik Kupisch’biografie van Barth verwerkt had, nog eens herlezen. Met deze drie publicaties is Barth in mijn leven gekomen, zoals behalve prof. Bavinck van de Vrije Universiteit nog niemand in mijn leven gekomen was. Terugdenkend aan dat jaar 1920 en aan de kerk en de theologie na de tweede wereldoorlog, zeg ik: deze getuigenissen van Barth waren water voor een student, die dominee wilde worden en dorst had, omdat alles zo dor en mat was.
Toen volgde in 1922 “Der Römerbrief”en – tien jaar lang – Zwischen den Zeiten”, het tijdschrift van Barth, Thurneysen, Merz, Gogarten, Brunner en Bultmann. Na tien jaar was het met dit tijdschrift afgelopen. De wegen scheidden zich. Gogarten, Brunner en Bultmann gingen ieder een andere weg dan Barth.
Zonder deur?
Voor mij is Barth de man gebleven van deze drie kleine geschriften: water voor wie dorst heeft en ik heb dorst, nu, in 1972, nog meer dan toen, in 1920.Ik ben geen defaitist en ook geen scepticus geworden, maar zoals ik het in de wereld van kerk en theologie in 1920 niet meer zag, zo zie ik het in die wereld in 1972, zeker hier in Nederland, nog minder en dan is het toch altijd weer Barth, die mij een beker water reikt en het mij weer laat zien. Een van onze theologen heeft gezegd, dat de Dogmatiek van Barth een machtig bouwwerk is, maar zonder deur. Ik men, dat hij zich vergist. Ik heb er in elk geval geen moeite mee, er binnen te komen, al vind ik het begrijpelijk, dat velen, die vijftig jaar later dan ik met Barth in aanraking komen, er wel moeite mee hebben.Laten ze “in het zweet van hun aanschijn”naar die deur zoeken, liever dan al maar deuren, die niet gezocht hoeven te worden, open te stoten, door welke ze zelfs in geen krotwoning terecht komen, omdat er achter die deuren enkel leegte is.
Karl Kupisch
Men zal kunnen begrijpen, hoe dankbaar ik ben, dat Kupisch’biografie van Barth in een Nederlandse vertaling verschenen is. “Een biografie van Barth’, zegt prof. Miskotte, ‘dat betekent niet alleen het portret van Barth zelf. Het is tevens een halve eeuw kerkgeschiedenis, een relaas van verbijsterende ontwikkelingen in een kerkelijk en theologisch denken. Het is ook een groepsportret, waarop vele groten uit de recente Europese kerkgeschiedenis voorkomen, gegroepeerd rondom de hoofdfiguur, die nooit om die rol heeft gevraagd”.
Het is jammer, dat er in deze biografie niets over de schrijver verteld wordt. Kupisch is een historicus, die vele in ons land helaas vrij onbekende studies op zijn naam heeft staan. Ik noem er twee: “Das Jahrhundert des Sozialismus und die Kirche”(1958) dat een vervolg is op “Vom Pietismus zum Kommunismus”(1953). Kupisch is niet alleen thuis in de wereld van kerk en theologie, maar ook in die van de politiek: staat en maatschappij. Kupisch weet alles af van socialisme en communisme. Hij schrijft met even veel kennis van zaken over Bismarck als over Von Harnack, over de Republiek van Weimar als over de Bekennende Kirche. Met Barth heeft hij een zeldzame affiniteit. Hij was dus wel bij uitstek de man, die in staat was het leven van Barth te beschrijven. Zijn biografie van
Barth is uitermate boeiend. Ik ga nog verder dan Miskotte. Het is niet alleen de geschiedenis van Barth, maar ook een halve eeuw Europese geschiedenis.
Het komt van boven
Nu moet ik oppassen. Ik lees dit boek stellig anders dan wie behoren tot de twee generaties, die volgen op de generatie, tot welke ik gehoor. Ik ben met Barth jong geweest en oud geworden. AL meer dan een halve eeuw is Barth voor mij de grote leermeester geweest. Met hem en door hem heb ik ruim vijftig jaar mijn weg gezocht en gevonden. Wie nu beginnen, zullen hun weg moeten zoeken en vinden in de vijftig jaar, die voor hen ligt. Jezus Christus is gisteren (1920) en heden (1972) dezelfde. Niet: hetzelfde. De kerkgeschiedenis is niet met Barth begonnen en geëindigd. De apostolische successie gaat door en daarbij denk ik niet aan bisschop Gijsen. God heeft Barth laten komen en verdwijnen, zoals Hij Augustus, Thomas van Aquino, Luther en Calvijn heeft laten komen en verdwijnen. Wij leven, geloven; belijden en preken in de kerk. Met dat ‘ín de kerk’ is ons volgens dr. Noordmans een regel gegeven. In de kerk zijn apostelen, profeten, martelaars, kerkvaders, reformatoren, grote doctoren, innige mystieken, begenadigde evangelisten. Daarom behoeven wij niet te zwijgen. De kerk is geen kerkhof. Ik mag mijn eigen lied zingen, maar het is hoogmoedig, om uit de toon te vallen. In wat wij geloven, belijden en preken moet een echo te beluisteren zijn van allen, die dat voor ons gedaan hebben, uiteindelijk een echo van wat ons in de bijbel van Godswege met gezag gezegd is geworden en gezegd wordt. Er is een horizontaal verband, terwijl toch de reden van ons geloven, belijden en preken van boven afkomt en een verticaal karakter draagt. Stel je voor, dat je vijftig jaar preekt en je zelf wijsmaakt in die vijftig jaar iets gezegd te hebben, dat nog nooit voor je gezegd is geworden. Dan zul je heel zeker iets gezegd hebben, dat ook na je nooit meer gezegd zal worden. We lenen aanhoudend en toch mogen we oorspronkelijk preken en naar de toekomst heen. Noordmans preekt over een opklimmend verband. Het komt van boven en het is gericht op de toekomst, terwijl het toch uit het verleden tot ons komt.
Verontrusten
‘Geen ander evangelie’zeggen de verontrusten in Duitsland en de verontrusten in Nederland zeggen het hen na. Goed. Maar ‘geen ander evangelie’is voor Barth iets anders dan een Luther of Calvijn-renaissance, een terug naar Trente of de eenheid van de gereformeerde gezindte. Ik voeg er aan toe: iets anders ook dan een terug naar Barth. Maar we moeten wel naar Luther, Calvijn en Barth luisteren. De spreekregel van de kerk is ook een luisterregel. We dienen wel te beseffen, dat Barth de katholieke evangelist bij uitstek is geweest in een gedeelde en verscheurde christenheid. We moeten wel drinken uit de beker water, die hij ons – ook na zijn dood – toereikt in een kerkelijk en theologisch land ‘dat dor en mat van droogte brandt”. We moeten wel bereid zijn te eten van het voedzame brood – nog altijd vers brood – dat in de dertien delen van zijn Dogmatiek ligt opgestapeld en waardoor onze honger meer gestild zal worden dan door de laffe spijzen – ik ben ook verontrust – die ons van alle kanten, van links en van rechts, van progressieve en conservatieve kant, worden aangeprezen.
In de geestelijk verwarde en verwarrende situatie, waarin alle kerken in Nederland verkeren, kan het luisteren naar het getuigenis van Barth ons helpen, om van alle mogelijke verontrustingen, die toch nog aan de eigenlijke geloofscrisis voorbijgaan, bevrijd te worden tot de wezenlijke verontrusting over de wereld, de kerk en ons zelf, en stap voor stap (God geeft ons de volheid van zijn genade in stukjes en beetjes, van dag tot dag, totdat de dag aanbreekt) onze weg te vinden en het weer te zien, om waarlijk gemeente van Jezus Christus te zijn en te worden, niet van de wereld, wel in en voor de wereld, voluit katholiek, om theologie te bedrijven ter wille van de prediking in de studeerkamer en op straat, orthodoxie en orthopraxie in enen.
Ik hoop, dat alle dominees en ook vele gemeenteleden het boek van Kupisch (boeiend ook door de vele portretten van Barth, Barths vrienden en vijanden) zullen lezen. Om even persoonlijk te worden: dan zullen zij gaan begrijpen, waarom velen met mij het Getuigenis van prof. van Niftrik en zijn geestverwanten afwijzen; niet omdat wij niet verontrust zouden zijn, maar omdat wij anders totaal anders, verontrust zijn.
Dan zullen zij ook gaan begrijpen, waarom wij ten opzichte van Marquardt’s Theologie uns Sozialismus, das Beispiel Karl Barth’s, bij alle waardering voor deze knappe en leerzame studie, toch onze reserves hebben, omdat wij met Thurneysen en ds. Frits Kuiper en op grond van wat Kupisch ons laat zien menen, dat bij Barth de verhouding van theologie en socialisme toch anders ligt dan Marquardt ons suggereert. Kupisch’levensbeschrijving van Barth is niet enkel de beschrijving van een voltooid verleden tijd. Zij is in de beste zin van het woord door en door actueel. Her verguizen van Barth is nu wel voorbij, zegt prof. Miskotte, maar hem vergeten zou een verguizing zijn, veel erger en met veel ernstiger gevolgen dan wij nu kunnen beseffen, want een terugvan in oudere posities en nieuwe vastigheden zou waarlijk een ramp zijn.
De vertaling
Tenslotte. Voor de vertaling heb ik veel waardering, al zijn bepaalde uiteenzettingen van Barth, in het Duits al niet zo gemakkelijk te begrijpen, door de vertaling nog moeilijker te begrijpen en soms zelfs onbegrijpelijk geworden. Enkele keren is de vertaling er naast. Vier voorbeelden.
-
Op blz. 65 wordt gesproken over een tijdschrift van Brunner. Dat moet strijdschrift zijn (‘Kampfschrift”). Het is bovendien niet dit boekje, waaraan Brunner zijn professoraat had te danken. Dat was Brunners’”Die Mystik und das Wort”. Wanneer de vertaler deze studie van Brunner in handen had gehad, zou hij het wel gelaten hebben over “dit boekje”te spreken. Het is een dik boek. Kupisch spreekt dan ook niet over een boekje, maar over een boek.
-
Op blz. 138 spreekt de vertaler over “politieke godsdienstoefening”, een onjuiste vertaling van “politischer Gottesdienst”. De juiste vertaling is: politieke dienst van God. Op dezelfde bladzij is de kwalificatie van het communisme als een verzameling van grove, maar tenminste eerlijke godlozen’ een onjuiste vertaling van Barth’s “brutales, aber wenigstens ehrliches Gottlosentum”.
-
Het Nederlandse woord liberalisme heeft in ons theologisch spraakgebruik een andere betekenis dan het Duitse woord Liberalismus” (blz. 151)
-
Volstrekt onjuist is de vertaling van het hebben van “den guten Glauben”door “te goeder trouw zijn”. Alsof dat tussen Barth en Hans Kung in het geding was. De zo zinvolle woorden van deze twee woorden door deze vertaling zinloos doordat alle kracht er aan ontnomen wordt. Het ging niet om het “te goeder trouw”, maar om “het rechte geloof”. Jammer deze onvergeeflijke vergissing op de laatste bladzij van dit waardevolle boek.
dr. J.J. Buskes.
De Rotterdammer, 9 september 1972