Bijzondere middagen met Karl Barth in Utrecht

 

Dr. Buskes over dertig jaar geleden:

Bijzondere middagen met Barth in Utrecht

Aan het eind van 1934 werd Karl Barth als hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Bonn door de rijksminister van onderwijs en eredienst ontslagen. Hij had geweigerd de eed van trouw aan Hitler, waartoe staatsambtenaren krachtens de wet van 20 augustus 1934 verplicht waren, zonder voorbehoud af te leggen. Tot op dat ogenblik had zijn strijd een uitsluitend kerkelijk karakter gedragen. Het was hem evenals de gehele belijdende kerk, om de vrijheid van de kerk te doen. Dat was zijn en haar kracht. Het was tegelijkertijd zijn en haar zwakheid. Zijn weigering, om de eed van trouw zonder voorbehoud af te leggen, was echter van politieke en niet van kerkelijke aard. Zijn restrictie “voor zover ik het als protestants christen verantwoorden kan” betekende een begrenzing van het totalitair karakter van de nationaal-socialistische staat.

Achter de in de kerk binnengedrongen ketterij van de “Duitse Christenen” stond een veel gevaarlijker tegenstander: het nationaal-socialisme zelf en als zodanig. In het kerkelijk conflict lag het politieke stellig opgesloten, maar slechts een enkele heeft dat van het begin af beselft. Barth heeft het zeker geweten, maar hij hield Hitler aan zijn belofte, dat hij de vrijheid van de kerk zou ontzien. Toch moest het kerkelijk conflict op de duur als politiek conflict openbaar worden. Dat werd het, toen Barth weigerde eed van trouw aan de Führer onvoorwaardelijk af te leggen: “Omdat ik mijn colleges in Bonn toch onmogelijk met de Hitlergroet beginnen en beëindigen kon – men kan toch niet een stuk uit de Bergrede exegetiseren en dan Heil Hitler zeggen – en omdat ik een onvoorwaardelijke eed van trouw aan de Führer, zoals ik hem als staatsambtenaar zweren moes, onmogelijk zweren kon, heb ik mijn positie in dienst van de staat moeten verliezen en Duitsland moeten verlaten”.

Verzet tegen het nationalisme was geboden ter wille van de ware kerk, maar niet minder ter wille van de rechte staat. Dat heeft Barth steeds meer beseft en daarom hebben de nazi’s hem als staatsvijand nummer één beschouwd en al zijn geschriften op de index geplaatst.

Zo kreeg Barth dan eind 1934 zijn ontslag.

Bij enkelen in Nederland kwam in die dagen het plan op, hem een leerstoel aan de rijksuniversiteit in Utrecht aan de bieden. Er werd geld bijeengebracht en aan de synode der hervormde kerk werd een voorstel gedaan. De synode heeft om allerlei redenen dat voorstel naast zich neergelegd en Barth zelf liet merken, dat hij aan Zwitserland boven Nederland de voorkeur gaf.

Toen de zaken zo stonden, heeft de Utrechtse theologische faculteitsvereniging Barth uitgenodigd, in Utrecht een serie colleges te geven. Die uitnodiging werd door Barth aangenomen en zo heeft hij in februari en maart 1935 in de grote zaal van het “Gebouw voor kunsten en wetenschappen” te Utecht op acht middagen zestien voordrachten gehouden over “de hoofdproblemen der dogmatiek, behandeld, behandeld in aansluiting aan de Apostolische Geloofsbelijdenis”. Elke vrijdagmiddag twee voordrachten, de eerste keer op 8 februari. Barth kwam al die vrijdagen regelrecht uit Bonn en keerde na afloop van zijn twee colleges gehouden waren, is hij nog één keer uit Bonn overgekomen, om op 5 en 6 april vragen te beantwoorden. Er waren er niet minder dan zeventig ingeleverd.

De voordrachten zijn door de Kaiser-Verlag te München uitgegeven onder de titel “Credo”. Dr. Miskotte gaf een prachtige Nederlandse vertaling, die door Callenbach in Nijkerk werd uitgegeven, voorzien van een overvloed van waardevolle aantekeningen (“De Apostolische Geloofsbelijdenis”), 1935 Callenbach heeft ook Barth’s antwoorden op de hem gestelde vragen gepubliceerd (“Grundfragen, beantwortet von Prof. Dr. Karl Barth”, 1935).

Op deze publicaties heeft prof. K. Schilder het felst gereageerd. Hij schreef in “De Reformatie”, dat Barth de vleeswording des Woords, zoals deze werkelijk is, verloochent, dat hij de Christus dus anders fantaseert dan Hij waarlijk is en dat zijn opkomen voor de godheid van Christus ons verder van Hem afvoert dan de modernistische en liberale theologie ooit heeft gedaan. Nog wat later schreef prof. Schilder in hetzelfde weekblad, dat wat Barth wij een algemeen ongetwijfeld onchristelijk verraad van het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof betekent. Prof. Grosheide zei het in “De Heraut” wat voorzichtiger: met Barth komen we op de ethische lijn, hij maakt het Woord Gods volkomen subjectief, deze theoloog kan onze man niet zijn.

Er is in de loop der jaren heel wat veranderd. Prof. Berkouwer laat in zijn uitvoerige studie “De triomf der genade in de theologie van Karl Barth” (J.H. Kok, Kampen 1954) wel een heel ander en veel waarderender geluid horen.

Het is nu dertig jaar geleden, dat Barth als hoogleraar ontslagen werd en Duitsland verlaten moest. In Bonn zal dit feit herdacht worden. Prof. dr. Ernst Wolff, één van de meest trouwe medestrijders van Barth, zal de herdenkingsrede uitspreken. Bij wijze van een Nederlandse herdenking vragen wij de aandacht voor de colleges, die Barth in die voor hem zo beslissende tijd tussen zijn ontslag in Bonn en zijn vertrek naar Bazel in Utrecht gehouden heeft.

Het waren heel bijzondere middagen die middagen in Utrecht, waarop Barth de hoofdproblemen van de dogmatiek aan de hand van het Apostolicum voor ons behandelde. Elke vrijdag trok in van Amsterdam naar Utrecht – er waren er, die van veel verder kwamen – om de meester te horen. Hij kwam midden uit de strijd. Het was hem soms aan te zien, hoe moe hij was, geestelijk en lichamelijk, maar, als hij eenmaal achter de katheder stond en op gang kwam, week de moeheid en stond hij voor ons, zoals Miskotte schreef, als een man, die een werk heeft en die, om zo te zeggen, in zijn werkpak voor ons treedt. Er waren momenten, waarop hij tot ons sprak met gezag, met het gezag van een leraar der kerk, rechtzinnig in de edelste zin van het woord. Wat kon hij af en toe fel zijn, soms op het fanatieke af. Dan ging zijn hoofd scheef, zijn rechterhand met een korte ruk omhoog en plaatste zijn vinger uitroeptekens in de lucht. En dan was er ineens weer de milde humor, die voor deze kerkvader der twintigste eeuw zo kenmerkend is.

In zijn beantwoording van de hem door ons gestelde vragen zei Barth, dat hij en wij ons niet in een zelfde situatie bevonden. Die vragen hadden hem duidelijk gemaakt, dat wij nog in een situatie verkeerden, waarin het mogelijk was, op een gemakkelijke wijze theologie te beoefenen, in zekere rust en distantie tot de problemen. Dat was voor hem en zijn vrienden niet meer mogelijk. Vanuit zijn situatie waarschuwde hij ons tegen het vrijblijvend theologiseren. Theologie beoefenen betekent: positie kiezen, beslissingen nemen, belijden.

Toen Barth Duitsland voor goed verliet, heeft de “Evangelische Kirche der altpreussischen Union” hem bedankt: “Wij danken prof. Barth voor de beslissende dienst, die hij aan de Evangelische Kirche bewees, doordat hij in zijn theologische arbeid het Woord Gods als enig rechtsnoer voor leer en kerkorde onder ons tot gelding bracht. Wij verklaren, dat hij getrouw aan zijn opdracht als leraar der kerk in het uur van gevaar ons opriep tot belijden”.

Op een analoge wijze zijn wij Barth dankbaar geweest voor zijn Utrechtse voordrachten over het Apostolicum. Hij heeft ons op die acht vrijdagmiddagen in februari-maart 1935 voor heel ons leven op het hart geboden, wat het inhoudt kerk te zijn, te geloven te belijden en op niet vrijblijvende wijze te theologiseren.

Twee dagen nadat Barth voor de eerste keer in Utrecht sprak, nam hij in Duitsland afscheid van zijn studenten. Hij deed dat in Godesberg op zondag 10 februari 1935. Een enkel citaat: : Wat wij op het ogenblik in Duitsland nodig hebben, is niet agitatie en profetie, maar het zich eenvoudig houden aan Gods Woord. Om het heel concreet en praktisch te zeggen: wat wij op het ogenblik nodig hebben, is, dat er jongeren in Duitsland zijn, die niet slechts over het Woord van God spreken, maar die het Woord van God lezen en ermee leven. Het Woord alleen, het gehele Woord, maar het Woord, waarmee wij omgaan en leven, moet het doen”.

Barth overschat de dogmatiek niet. Nu zijn studenten zijn volleges dogmatiek moeten missen, geeft hij hun de raad – zijn laatste advies -. “Exegese, exegese en nog eens exegese”. “Als ik dogmaticus ben geworden, dan toch omdat ik eerste een hele tijd mij er toe gezet heb, om exegese te bedrijven”.

Daarom raadt hij bij zijn afscheid zijn studenten aan: “Houdt u aan het Woord, aan de Schrift, die ons gegeven is, en wordt niet zozeer systematische theologen, maar liever Schrifttheologen. Dan komt het ook met systematiek en de dogmatiek wel in orde” (“Das Evangelium in der Gegenwart”, Theoloog. Existenz Heute 25, Kaiser-Verlag, München, 1935).

Hoe vergisten zij zich, die meenden, dat het Barth’s bedoeling was, de dogmatiek de Schrift te laten overheersen. Het was hem in zijn dogmatische arbeid uitsluitend te doen om de Schrift, die ons gegeven is om het Woord, het Woord alleen, maar het Woord, waarmee we omgaan en leven.

Deze leraar der kerk kende slechts één verlangen: Schrifttheoloog te zijn.

Wat hij als Schrifttheoloog in de strijd van de belijdende kerk tegen het nationaal socialisme betekend heeft, zal straks door prof. Ernst Wolff in Bonn worden uiteengezet. 

J.J. Buskes, Trouw 5 juli 1965